ECLI:NL:RBDHA:2023:6050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.26491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen onder de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023, met zaaknummer NL22.26491, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 30 mei 2022 asiel aangevraagd en heeft op 8 december 2022 verweerder in gebreke gesteld, omdat er nog geen besluit was genomen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 april 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer, waarna het onderzoek werd gesloten zonder nadere zitting.

De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag niet is overschreden, omdat deze rechtsgeldig is verlengd met negen maanden op basis van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2022/22. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van deze verlenging en stelt dat de beslistermijn op 30 november 2022 is verstreken. De rechtbank concludeert echter dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een groot aantal tegelijk ingediende asielaanvragen, wat de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigt.

De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een nadere beslistermijn vast te stellen en om vergoeding van proceskosten af. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken na bekendmaking in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26491

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Coene),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat partijen hadden aangegeven niet op een nadere zitting gehoord te willen worden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de beslistermijn waarbinnen een besluit moet zijn genomen op eisers asielaanvraag, heeft overschreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn niet is overschreden, omdat deze rechtsgeldig is verlengd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en geschil
3. Eiser heeft op 30 mei 2022 asiel aangevraagd. Op 8 december 2022 heeft hij verweerder in gebreke gesteld, omdat nog niet op zijn aanvraag was beslist. Op 26 december 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Hij stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn op 30 november 2022 is verstreken.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wettelijke beslistermijn nog niet is verstreken, omdat deze met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2022/22 is verlengd met negen maanden. [1] De beslistermijn verstrijkt volgens verweerder op 30 augustus 2023, waardoor de ingebrekestelling te vroeg is ingediend en het beroep niet-ontvankelijk is.
3.2.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat de verlenging van de beslistermijn met het WBV 2022/22 niet rechtsgeldig is. Verweerder mocht die verlenging niet baseren op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat niet gebleken is van een groot aantal tegelijk ingediende asielaanvragen. Daartoe heeft eiser betoogd dat de motivering van het WBV 2022/22 ontoereikend is, dat geen sprake is van een (recente) grote piek in de aantallen asielaanvragen, dat verweerder dit niet met cijfers heeft onderbouwd, en dat alleen sprake is van een organisatorisch of capaciteitsprobleem bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser heeft de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn vast te stellen onder last van een gerechtelijke dwangsom: primair om een termijn van twee weken en subsidiair om een termijn van vijf weken. Tot slot heeft eiser verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.
Is de verlenging van de beslistermijn rechtmatig?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in het WBV 2022/22 opgenomen motivering en de verdere toelichting in het informatiebericht (IB) 2022/86 en de Kamerbrief van 26 augustus 2022 [2] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft dit nader geëxpliciteerd in de verweerschriften van 2 december 2022 en 12 januari 2023 en het hogerberoepschrift van 1 februari 2023. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat sinds de tweede helft van 2021 sprake is van een groot aantal vreemdelingen dat tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de asielprocedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Daartoe heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van aanzienlijk meer eerste asielaanvragen dan in eerste instantie door de IND werd geraamd in 2021 en 2022, en dat de hogere instroom zichtbaar is bij alle nationaliteiten. De stijging sinds de tweede helft van 2021 en in 2022 blijkt uit de door eiser in beroep aangehaalde Kerncijfers Asiel en Migratie [3] en uit algemene informatie waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is: de door de IND gerapporteerde Asieltrends [4] , en het rapport Staat van Migratie 2022 van het ministerie van Justitie en Veiligheid. [5] Uit de rapportage over asieltrends blijkt dat in 2021 meer eerste asielaanvragen zijn ingediend (24.686) dan in 2019, voor het uitbreken van de pandemie. Eveneens blijkt uit de rapportage dat deze stijging zich in 2022 heeft doorgezet (35.535 eerste asielaanvragen). Verweerder heeft met de gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de hogere instroom (mede) komt door het vervallen van de coronareisbeperkingen en heeft ter illustratie kunnen wijzen op de komst van Oekraïense en Afghaanse vluchtelingen en de instroom van Dublinclaimanten. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de toename in het aantal eerste asielaanvragen door een combinatie van factoren een dusdanig grote belasting vormt voor de personele capaciteit van de IND dat het niet mogelijk blijkt om – in het algemeen – binnen een termijn van zes maanden tot een zorgvuldige afronding van de asielprocedure te komen. In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op de besliscapaciteit van de IND, de toename hiervan (in Fte’s) en de inzet van de IND op werving en opleiding van nieuwe medewerkers.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat een grote en snelle piek in het aantal asielaanvragen is vereist. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder in het verweerschrift van 2 december 2022 terecht dat de bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde zin, van de Procedurerichtlijn, dat ten grondslag ligt aan artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, hem de ruimte bieden om de beslistermijn ook te verlengen bij meer graduele verhogingen in de instroom. De uitleg van verweerder draagt ook bij aan het met deze bepaling beoogde doel van zorgvuldige besluitvorming. Ook graduele verhogingen binnen een beperkte tijd van het aantal asielaanvragen, bezien in relatie tot de besliscapaciteit, kunnen namelijk de afdoening van die aanvragen binnen de termijn van zes maanden bemoeilijken. De verlenging van de termijn om een besluit te nemen is naar het oordeel van de rechtbank ook in deze situatie geschikt om het doel van een zorgvuldige beoordeling van een asielaanvraag te helpen behalen en dus heeft zo’n maatregel een nuttig effect. [6]
4.3.
Het betoog van eiser dat de, in de toelichting op WBV 2022/22 genoemde, komst van Oekraïense en Afghaanse vluchtelingen en de instroom van Dublinclaimanten niet aan de verlenging van de beslistermijn ten grondslag kunnen worden gelegd, treft geen doel. Dat betoog laat namelijk onverlet dat uit het onder 4.1. genoemde cijfermateriaal blijkt dat vanaf de tweede helft van 2021 sprake is geweest van een situatie dat een groot aantal vreemdelingen een eerste asielaanvraag heeft ingediend, ook vreemdelingen met andere nationaliteiten. Gelet hierop bestond er voldoende grond voor verweerder om de beslistermijn met toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 met negen maanden te verlengen.

Conclusie en gevolgen

5. De verlenging van de wettelijke beslistermijn met het WBV 2022/22 is naar het oordeel van de rechtbank rechtsgeldig. Nu de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor het nemen van een besluit op eisers asielaanvraag op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 nog niet was verstreken, is de beslistermijn met negen maanden verlengd. De ingebrekestelling van 8 december 2022 is te vroeg ingediend, omdat verweerder nog niet in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is.
6. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding tot het vaststellen van een nadere beslistermijn onder last van een gerechtelijke dwangsom. Tot slot wijst de rechtbank eisers verzoek om vergoeding van zijn proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzitter, en mrs. C.H. de Groot en P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van verweerder van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
2.Brief besluitvorming opvangcrisis (2022Z15825).
3.
4.Zie bijvoorbeeld het Asieltrends Hoofdrapport van december 2021, bladzijde 5,
5.Zie bladzijde 52,
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020, onder 3.1.3.