ECLI:NL:RBDHA:2024:22426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.31989 en NL23.33881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'verblijf bij partner' behandeld. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had op 12 juni 2023 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 29 september 2023. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn partner een duurzame en exclusieve relatie hebben, wat een vereiste is voor de aanvraag. Eiser heeft niet voldaan aan het mvv-vereiste en de rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij feitelijk samenwoont met zijn partner en dat de overgelegde documenten onvoldoende zijn om de relatie te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31989 en NL23.33881
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij partner’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn partner [naam] (referent), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 12 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij partner’ bij mevrouw [naam] (de referent).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat hij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser zorgt namelijk voor referent en haar kinderen, die allemaal medische ondersteuning nodig hebben. Hierdoor is sprake van familie- en gezinsleven tussen eiser, referent en haar kinderen in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarnaast stelt eiser dat sprake is van bewijsnood en in dat kader wijst hij op het feit dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de overgelegde stukken. Verder kan verweerder niet tegenwerpen dat eiser niet staat ingeschreven op hetzelfde adres als referent. Inschrijving is namelijk niet mogelijk voor eiser omdat hij geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Dit betekent echter niet dat eiser niet op hetzelfde adres woonachtig is. Verweerder heeft ook ten onrechte geen belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [2] Daarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [3] van 5 januari 2023. [4] Tot slot, heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen omdat hij geen geldige mvv heeft. Verweerder heeft zich tevens op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referent. Daarbij is van belang dat eiser heeft nagelaten een aan hem toegestuurde vragenlijst in te vullen over zijn relatie met referent waardoor het voor verweerder onduidelijk is gebleven hoe hij en zijn partner elkaar ontmoet hebben, hoelang de gestelde relatie al bestaat, en op welke locaties eiser allemaal invulling heeft gegeven aan de gestelde relatie. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij feitelijk samenwoont met referent, zoals hij stelt. Uit de Basisregistratie Personen is namelijk gebleken dat eiser niet op hetzelfde adres als referent staat ingeschreven. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder ten onrechte een bewijs van inschrijving verlangt van eiser. Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit aangegeven dat eiser de feitelijke samenwoning ook met andere stukken kan onderbouwen. Verweerder heeft daarom mogen tegenwerpen dat de feitelijke samenwoning met referent geenszins is onderbouwd. Ten aanzien van de documenten die eiser wel heeft overgelegd, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze onvoldoende zijn om een duurzame exclusieve relatie aannemelijk te maken. Uit de overgelegde Whatsappberichten blijkt niet dat deze gesprekken daadwerkelijk tussen eiser en referent zijn gevoerd. Verweerder heeft in dit kader mogen betrekken dat het telefoonnummer niet overeenkomt met het telefoonnummer dat eiser heeft gebruikt bij zijn aanvraag en dat de namen niet overeenkomen met de namen van eiser en referent. Verweerder heeft tenslotte kunnen stellen dat uit de ongedateerde foto’s, die zijn overgelegd bij de aanvraag, niet blijkt dat sprake is van een reële en in voldoende mate met een huwelijk gelijk te stellen relatie, omdat de foto’s zijn genomen op maar twee verschillende locaties.
6.1.
De gemachtigde van eiser heeft een avond voor de zitting nog meerdere foto’s ter onderbouwing van de duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referent overgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven deze foto’s niet in zijn dossier te hebben en daarom niet heeft kunnen bekijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het zeer late tijdstip van het insturen van de stukken en verweerder deze stukken niet heeft kunnen beoordelen voorafgaand aan de zitting, sprake is van strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze foto’s dan ook niet bij de beoordeling betrekken.
6.2.
Wanneer verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, hoeft hij niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. [6]
Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie en dat daarom geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder was dan ook niet gehouden om een belangenafweging te maken.
Hardheidsclausule
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat tegenwerping van het mvv-vereiste niet onredelijk hard is voor eiser. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat de kinderen van referent medische zorg nodig hebben en hij deze zorgtaken uitvoert. Op grond van verweerders beleid in paragraaf B1/4.1. van de Vc 2000 [7] wordt de hardheidsclausule toegepast als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, afgezien van het mvv vereiste. Daar is in het geval van eiser geen sprake van, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser en referent een duurzame en exclusieve hebben en aan het samenwoningsvereiste voldoen.
Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen belangenafweging heeft hoeven maken in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij en referent gezinsleden zijn in de zin van artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft immers beoordeeld of eiser en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben, en is, zoals overwogen onder 6 en 6.1., op goede gronden tot de conclusie gekomen dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is.
Hoorplicht
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [8] Gelet op de motivering van het besluit en op het feit dat eiser grote delen van de herstelverzuim brief niet heeft beantwoordt met verklaringen en stukken en ook in bezwaar minimaal gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de aanvraag met stukken te onderbouwen, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [9]
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
5.Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 en een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12233.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.