ECLI:NL:RBDHA:2024:12233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf als familie- of gezinslid en de gevolgen van het inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Colombiaanse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 15 augustus 2023 door de minister afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 april 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat zij niet voldoende was gehoord in de bezwaarfase en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Eiseres had diverse inspanningen geleverd om het inburgeringsexamen te halen, maar was voor twee onderdelen gezakt. De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en de hoorplicht. De rechtbank vond dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste, ondanks haar aanzienlijke inspanningen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750, en het griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (referent) afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [datum] 1974 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Eiseres wil bij referent, haar partner, verblijven. Op 4 april 2023 heeft referent daarom voor eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel ‘familie- of gezinslid’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is verweerder bij die afwijzing gebleven. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet is voldaan aan het inburgeringsvereiste. Eiseres is niet geslaagd voor twee onderdelen van het basisexamen inburgering buitenland (het inburgeringsexamen). Er bestaat ook geen reden om haar te ontheffen van de plicht om hiervoor te slagen. Verder heeft verweerder overwogen dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [2] en was er geen aanleiding eiseres te horen op het bezwaar nu dit kennelijk ongegrond is.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij doet allereerst een beroep op twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 23 januari 2023 [3] en zittingsplaats Amsterdam van 16 april 2024. [4] Daarin is geoordeeld dat het inburgeringsvereiste een ongerechtvaardigd onderscheid inhoudt op basis van nationaliteit of etnische afstamming. Dat is in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 14 van het EVRM. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ook onvoldoende gemotiveerd heeft dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres zich genoeg heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te proberen te halen. Zij heeft wel degelijk gedaan wat zij kon doen om het examen te halen. Ten onrechte is geconcludeerd dat er geen reden was om eiseres te ontheffen van de plicht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft nagelaten om bij de beoordeling de persoonlijke problematiek en achtergrond van eiseres te betrekken. Verder voert eiseres aan dat zij en referent ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase. Het was passend geweest om hen te horen over de gepleegde inspanningen en de bijzondere, individuele omstandigheden van eiseres. Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het economisch belang van de Nederlandse overheid is niet in het geding en integratie van eiseres zal plaatsvinden door permanent in Nederland te verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Daargelaten de vraag of het inburgeringsvereiste in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is omdat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en de hoorplicht. Het volgende is daartoe redengevend.
5. Uit het dossier volgt dat eiseres driemaal het inburgeringsexamen heeft afgelegd. Zij is voor het onderdeel ‘kennis van de Nederlandse samenleving’ geslaagd; de overige twee onderdelen, spreekvaardigheid en leesvaardigheid, heeft zij niet gehaald. Eiseres heeft in bezwaar toegelicht dat zij ter voorbereiding op het inburgeringsexamen taalcursussen heeft gevolgd in Vlijmen (Nederland) en aan de Academia de Hollandes (Colombia). Daarnaast heeft zij het inburgeringspakket besteld en aan zelfstudie gedaan. Eiseres heeft verder een buddy, een eigenaar van een Spaans-Nederlandse taalschool, die haar helpt met het leren van de Nederlandse taal. Eiseres heeft er ook op gewezen dat zij in de praktijk oefent, nu zij meermaals voor drie maanden in Nederland verblijft, ook als referent voor zaken in het buitenland is en zij verblijft in zijn Nederlands sprekende gezin. Zij heeft aangevoerd dat zij honderden uren heeft besteed aan het leren van de Nederlandse taal en ruim tienduizend euro heeft uitgegeven aan de mvv-procedure, met name om te voldoen aan het inburgeringsvereiste. Verder heeft eiseres in het kader van haar persoonlijke omstandigheden gewezen op haar leeftijd, dat zij timide is en dat zij moeite heeft met zich te concentreren, doordat haar familie slachtoffer is van de El Aro Massacre.
6. In werkinstructie 2021/21 ‘Inburgering in het buitenland’ heeft verweerder onder andere opgenomen dat het basisexamen in het buitenland is bedoeld om gezinsmigranten een betere startpositie in Nederland te geven. Met het afleggen van het examen kan de integratie in Nederland worden vergemakkelijkt. Het inburgeringsproces wordt in Nederland gecontinueerd. Daarbij acht verweerder het van belang dat gezinsmigranten serieuze pogingen en voorbereidingen ondernemen om kennis te nemen van de Nederlandse taal en samenleving. De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de gezinsmigrant mogen echter niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Er kan ontheffing worden verleend indien zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen. Daarbij kunnen volgens verweerder een rol spelen; de gepleegde inspanningen, de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen, het opleidingsniveau en het tijdsverloop sinds de start van de inspanningen tot gezinshereniging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het bovenstaande in samenhang bezien met wat door eiseres met betrekking tot deze punten naar voren is gebracht, niet zonder nadere motivering het standpunt kunnen innemen dat er bij eiseres geen getoonde wil is om te slagen of dat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om te slagen voor het inburgeringsexamen waardoor zij niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft toegelicht welke taalcursussen zij allemaal heeft gevolgd, inclusief het online lespakket, en heeft ter onderbouwing daarvan diverse facturen overgelegd, waarop ook lesuren staan vermeld. Uit de door eiseres overgelegde informatie blijkt dat zij sinds oktober 2021 lessen heeft gevolgd in de Nederlandse taal. Dit heeft nog niet geleid tot een verbetering van de door haar behaalde scores voor spreekvaardigheid en leesvaardigheid, als onderdelen van het inburgeringsexamen. Echter, zoals eiseres heeft aangevoerd, valt moeilijk in te zien waarom zij aanzienlijke kosten heeft gemaakt voor het volgen van cursussen in de Nederlandse taal, voor de examens en reizen naar Bogota, maar niet de moeite zou nemen om zich passend voor te bereiden op het examen en ook geen wil heeft om daarvoor te slagen. Verweerder heeft dit onvoldoende in samenhang betrokken bij zijn beoordeling.
7. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Daarbij is allereerst van belang dat het uitgangspunt is dat verweerder verplicht is de vreemdeling te horen in bezwaar en dat uitzonderingsgronden terughoudend moeten worden toegepast. [5] Verder acht de rechtbank hiervoor van belang dat eiseres in de aanvraag- en bezwaarfase diverse stukken heeft overgelegd. Daarmee heeft eiseres inspanningen verricht om de voor verweerder benodigde informatie aan te leveren. Ook hebben eiseres en referent verzocht aan verweerder om te worden gehoord. Tijdens een hoorzitting had verweerder eiseres en/of referent kunnen bevragen over de inspanningen van eiseres over haar voorbereidingen om te slagen voor de twee nog resterende onderdelen van het inburgeringsexamen. Eiseres en/of referent zouden dan in de gelegenheid zijn gesteld om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. Gelet daarop had verweerder niet kunnen afzien van het horen.
8. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikelen 3:2, 3:46 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden van eiseres.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.