ECLI:NL:RBDHA:2024:12233
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf als familie- of gezinslid en de gevolgen van het inburgeringsvereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Colombiaanse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 15 augustus 2023 door de minister afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 april 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat zij niet voldoende was gehoord in de bezwaarfase en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Eiseres had diverse inspanningen geleverd om het inburgeringsexamen te halen, maar was voor twee onderdelen gezakt. De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en de hoorplicht. De rechtbank vond dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste, ondanks haar aanzienlijke inspanningen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750, en het griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.