ECLI:NL:RBDHA:2024:22422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.26920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing teruggave nationaal paspoort van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om teruggave van zijn nationaal paspoort. Het paspoort van eiser, die de Litouwse nationaliteit heeft, werd op 14 maart 2024 tijdelijk in bewaring genomen omdat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser verzocht op 28 maart 2024 om teruggave van zijn paspoort, maar dit verzoek werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien hij zijn paspoort inmiddels heeft teruggekregen. De rechtbank stelt dat de bestuursrechter alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als er een actueel en reëel belang is. Eiser heeft weliswaar emotionele genoegdoening en schadevergoeding willen vorderen, maar deze argumenten zijn niet voldoende om te spreken van een actueel belang. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om teruggave van het nationaal paspoort van eiser.
1.1.
Bij besluit van 14 maart 2024 (het primaire besluit) is het paspoort van eiser tijdelijk in bewaring genomen. Bij besluit van 12 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het in bewaring nemen van het nationaal paspoort kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Litouwse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1975. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en om die reden is zijn paspoort tijdelijk in bewaring genomen door AVIM. Eiser heeft op 28 maart 2024 verzocht om teruggave van zijn paspoort. Verweerder heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Op 3 april 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de inname van het paspoort en de weigering tot teruggave ervan.
3. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, nu eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht en om die reden was het in bewaring nemen van het paspoort rechtmatig. Verweerder heeft de teruggave van het paspoort geweigerd, omdat niet is gebleken en aangetoond dat eiser vrijwillig wilde terugkeren naar zijn land van herkomst, hij hier geen verblijfsrecht had en in bezwaar geen omstandigheden heeft aangedragen waardoor de weigering tot teruggave van het paspoort onredelijk bezwarend, disproportioneel en in strijd is met artikel 8 van het EVRM [1] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat zijn beroepsgronden alleen nog zien op het ingevorderd houden van zijn paspoort. In dit kader is eiser van mening dat er geen wettelijke grondslag was om het paspoort in bewaring te houden, nu het beroep van eiser tegen zijn inbewaringstelling gegrond is verklaard. [2] Daarnaast voert eiser aan dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, omdat eiser zonder zijn paspoort wordt belemmerd in de uitoefening van zijn rechten als Unieburger.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij het door hen ingestelde beroep nu eiser zijn paspoort terug heeft gekregen.
5.1.
De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener moet een actueel en reëel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [3] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [4]
5.2.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting drie punten naar voren gebracht die volgens hem voor procesbelang zorgen. Ten eerste wil eiser emotionele genoegdoening vinden door de zaak voor te leggen bij de rechter. Hoewel de rechtbank van de gemachtigde van eiser aanneemt dat eiser een onrechtvaardig gevoel heeft overgehouden aan het in bewaring nemen van zijn paspoort, is het verkrijgen van emotionele genoegdoening onvoldoende om te spreken van een actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Ten tweede heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser een schadevergoeding wil vorderen via een procedure bij de civiele rechter. De civiele procedure tot een verzoek om schadevergoeding staat echter niet open in het vreemdelingenrecht. [5] Bovendien heeft eiser alleen gesteld dat hij schade heeft geleden, maar zijn stelling niet onderbouwd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser schade heeft geleden die daadwerkelijk het gevolg is van het bestreden besluit. Tot slot wil eiser proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt in dit kader dat de enkele vraag of verweerder moet worden veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten zowel in bezwaar als in beroep, volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter geen zelfstandig procesbelang oplevert. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 27 maart 2024, zaaknummer NL24.11365.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2927.
4.Zie onder meer de Afdelingsuitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
5.Zie artikel 71a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 72a, tweede volzin, van de Vw 2000.
6.Zie onder meer de Afdelingsuitspraak van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3885.