Beoordeling door de rechtbank
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met negen maanden verlengd.
6. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
7. Eiser heeft op 7 april 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 3 juni 2022 heeft de minister verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. Italië is met ingang van 4 augustus 2022 voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser verantwoordelijk geworden. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, dient de minister eiser uiterlijk binnen zes maanden over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Naar aanleiding hiervan heeft de minister de asielaanvraag van eiser bij besluit van 6 december 2022 niet in behandeling genomen. Eiser had uiterlijk op 4 februari 2023 aan de Italiaanse autoriteiten moeten worden overgedragen. Uit het dossier blijkt dat eiser niet tijdig is overgedragen. De rechtbank stelt vast dat de minister per 5 februari 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 14 maart 2023 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 maart 2024, blijkt dat een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen geen definitief besluit is op de aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee de (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden valt de aanvraag weer open, zodat de minister die alsnog inhoudelijk moet behandelen. Een nieuwe aanvraag na een besluit om de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen is geen nieuw verzoek, maar betreft nog steeds het eerste verzoek.
9. Nadat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk was geworden voor de aanvraag van eiser, had de minister een besluit moeten nemen op de oorspronkelijke aanvraag. Het indienen van een nieuwe asielaanvraag was dan ook niet nodig. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit daarom gericht achten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 7 april 2022.
Procedurerichtlijn en nationaalrechtelijke beslistermijn
10. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17619) geoordeeld dat een lidstaat in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft om op een asielverzoek te beslissen, nadat is vastgesteld, op grond van de Dublinverordening, dat zij verantwoordelijk is. 11. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 7 april 2022. Italië is met ingang van 4 augustus 2022 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser, waarmee de overdrachtstermijn van zes maanden is aangevangen. Deze termijn is geëindigd op 4 februari 2023. Omdat eiser niet op tijd is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, is Nederland op 5 februari 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
12. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 15 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:18893) geoordeeld dat in de situatie waarin een beslistermijn van in elk geval zes maanden is verstreken na het moment waarop Nederland verantwoordelijk is geworden, een verlenging van de nationaalrechtelijke beslistermijn met negen maanden niet rechtsgeldig is, voor zover daarmee de behandelduur zoals opgenomen in de Procedurerichtlijn wordt overschreden. Immers, op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn mag de maximale termijn van 21 maanden na het indienen van de asielaanvraag niet worden overschreden. Aldus eindigt in de situatie van eiser de nationaalrechtelijke beslistermijn eerder dan na een verlenging van negen maanden, namelijk op 7 januari 2024. 13. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat eiser de minister in gebreke stelde de maximale beslistermijn van 21 maanden was verstreken, Nederland inmiddels verantwoordelijk was geworden en de minister in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft gehad vanaf het moment waarop zij verantwoordelijk werd. Aldus heeft eiser de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken.
14. Het beroep is daarom gegrond.
15. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. 16. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
17. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.