ECLI:NL:RBDHA:2024:17619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23.3645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse, op 6 april 2021 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 juni 2021 niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 5 oktober 2021 gegrond werd verklaard door de rechtbank, die de minister opdroeg een nieuw besluit te nemen. De minister heeft echter hoger beroep ingesteld en verzocht om opschorting van de overdrachtstermijn op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak heeft op 27 oktober 2021 de opschorting toegewezen, waardoor de minister niet verplicht was om de eerdere uitspraak uit te voeren totdat er een beslissing was genomen over het hoger beroep. Op 16 augustus 2023 trok de minister het hoger beroep in, waardoor de opschorting eindigde en de overdrachtstermijn weer ging lopen.

Eiseres heeft de minister op 4 oktober 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, maar eiseres zelf was niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 juni 2024 heropend en uiteindelijk besloten dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn voor de minister begon op 19 augustus 2023, na de intrekking van het hoger beroep, en dat de ingebrekestelling van eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36450

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
mede namens haar minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Eiseres heeft op 6 april 2021 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
In het besluit van 15 juni 2021 heeft de minister deze aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep op 5 oktober 2021 gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van de uitspraak.
De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) verzocht te bepalen dat de hoger beroepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening wordt opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 27 oktober 2021 de voorlopige voorziening getroffen, inhoudend dat dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van de uitspraak en dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van 5 oktober 2021, zolang geen uitspraak is gedaan op het hoger beroep.
Vervolgens heeft de minister op 16 augustus 2023 het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 4 oktober 2023 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft dit beroep op 22 april 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Eiseres zelf is niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 28 juni 2024 heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vond en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Standpunten van partijen
2. Eiseres stelt dat de beslistermijn is verstreken. Met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 oktober 2021 is de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag. Die opdracht is, evenals de overdrachtstermijn, opgeschort in de toegewezen voorlopige voorziening van de Afdeling. Met het intrekken van het hoger beroep door de minister op 16 augustus 2023 is de opschorting beëindigd en is de overdrachtstermijn weer gaan lopen. Deze is op 17 augustus 2023 verlopen, aldus eiseres. Ook stelt eiseres dat de 21-maandentermijn van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn (Pri) niet kan worden verlengd als sprake is van een rechterlijke beslissing waarna het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 15 november 2022 (NL22.14109).
3. De minister stelt zich in het verweerschrift van 17 april 2024 op het standpunt, dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat eiseres haar in gebreke stelde. Volgens de minister vangt de beslistermijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening [1] wordt vastgesteld, dat Nederland verantwoordelijk is. De minister betoogt in dit verband, dat de beslistermijn is aangevangen op 22 november 2023, omdat eerst als gevolg van de Afdelingsuitspraken van deze datum (ECLI:NL:RVS:2023:4197, 4198 en 4199) is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is geworden.
Artikel 31 van de Procedurerichtlijn
4. Artikel 31 van de Pri bevat bepalingen die relevant zijn voor de behandeling van asielverzoeken. Dit artikel bepaalt in het tweede lid dat de behandelingsprocedure zo spoedig mogelijk wordt afgerond, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling. In beginsel moet de behandelingsprocedure binnen zes maanden na indiening van het verzoek worden afgerond. Dat staat in artikel 31, derde lid van de Pri. Daarin staat ook dat de termijn van zes maanden aanvangt op het moment dat wordt vastgesteld welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de bevoegde autoriteit de verzoeker heeft overgenomen. Op grond van het vijfde lid van de Pri ronden de lidstaten de behandelingsprocedure uiterlijk af binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van het asielverzoek.
5. Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat er bij het opstellen van de Pri vanuit is gegaan, dat de lidstaat die op grond van de Dublinprocedure verantwoordelijk is in ieder geval zes maanden de tijd heeft om op het asielverzoek te beslissen. Weliswaar bepaalt de Pri ook dat de behandelingsprocedure in totaal 21 maanden mag duren, maar dat betekent niet dat, als het langer dan 21 maanden duurt voordat vaststaat welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, er daarna geen zes maanden meer zouden resteren voor de behandelingsprocedure. Daarbij is met name van belang dat de behandelingsprocedure zo spoedig mogelijk moet worden afgerond, maar dat dat niet ten koste mag gaan van een behoorlijke en volledige behandeling.
6. Het standpunt van de minister, dat de beslistermijn aanvangt op het moment dat in het kader van de Dublinverordening is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is (geworden) voor de asielaanvraag van eiseres, is dus niet in strijd is met artikel 31 van de Procedurerichtlijn. De uitleg die eiseres aan die bepaling geeft zou in dit geval betekenen dat de (maximum)termijn om op haar asielaanvraag te beslissen reeds zou zijn verstreken op 6 januari 2023, aldus ruim voordat in de lopende procedure in het kader van de Dublinverordening onherroepelijk was komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat zou niet alleen het onderzoek naar de verantwoordelijkheid in het kader van de Dublinverordening zinledig maken, maar zou eveneens betekenen dat eiseres de minister niet in gebreke kan stellen, omdat nog niet vast staat dat zij verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Nationaalrechtelijke beslistermijn
7. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
7.1.
Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
8. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 6 april 2021. Omdat bleek dat Italië verantwoordelijk was heeft de minister de Italiaanse autoriteiten verzocht eiseres over te nemen. Op 30 april 2021 was sprake van een fictief claimakkoord en is de overdrachtstermijn van zes maanden aangevangen. Deze termijn zou in beginsel op 30 oktober 2021 eindigen.
8.1.
Als gevolg van de door de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 27 oktober 2021 toegewezen voorlopige voorziening is de overdrachtstermijn opgeschort met ingang van 28 oktober 2021. Aldus resteerden nog drie dagen van deze termijn.
8.2.
Op 16 augustus 2023 heeft de minister het hoger beroep ingetrokken en is de verplichte connexiteit van de met dat hoger beroep samenhangende voorlopige voorziening komen te vervallen. Dat betekent dat door de intrekking van het hoger beroep op 16 augustus 2023 de opschorting van de overdrachtstermijn is beëindigd en deze verder is gaan lopen. Aldus is, gelet op het onder 8.1. gestelde, de overdrachtstermijn op 19 augustus 2023 geëindigd en is Nederland op die datum verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Dat betekent dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, als bedoeld in artikel 42, eerste lid van de Vw, begon op 19 augustus 2023. De ingebrekestelling van 4 oktober 2023 is dan ook prematuur ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie

9. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzitter, mr. M. Munsterman en
mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid vanM.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekend gemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.