In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse, op 6 april 2021 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 juni 2021 niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 5 oktober 2021 gegrond werd verklaard door de rechtbank, die de minister opdroeg een nieuw besluit te nemen. De minister heeft echter hoger beroep ingesteld en verzocht om opschorting van de overdrachtstermijn op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak heeft op 27 oktober 2021 de opschorting toegewezen, waardoor de minister niet verplicht was om de eerdere uitspraak uit te voeren totdat er een beslissing was genomen over het hoger beroep. Op 16 augustus 2023 trok de minister het hoger beroep in, waardoor de opschorting eindigde en de overdrachtstermijn weer ging lopen.
Eiseres heeft de minister op 4 oktober 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, maar eiseres zelf was niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 juni 2024 heropend en uiteindelijk besloten dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn voor de minister begon op 19 augustus 2023, na de intrekking van het hoger beroep, en dat de ingebrekestelling van eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht.