ECLI:NL:RBDHA:2024:22244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
NL24.38801 en NL24.38802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Chinese eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2024, met zaaknummers NL24.38801 en NL24.38802, worden de beroepen van Chinese eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. Eisers, een moeder en haar twee minderjarige kinderen, hebben op 24 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn door de minister van Asiel en Migratie op 3 oktober 2024 afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat zij eerder in Kroatië asiel hebben aangevraagd. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eisers, die onder andere aanvoeren dat verweerder onvoldoende heeft samengewerkt en dat de medische situatie van eiseres en haar dochter niet in de besluitvorming is betrokken. Tijdens de zitting op 26 november 2024 zijn eisers verschenen met hun gemachtigde, en de rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeert dat de besluiten van verweerder zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht naar Kroatië zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelt dat de medische omstandigheden van eisers niet voldoende bijzonder zijn om de asielaanvragen onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de bestreden besluiten, waarbij eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38801 en NL24.38802

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[kind 1];
[kind 2], V-nummer: [V-nummer 2] , eiser
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: drs. M.F. Aly)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank over de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen.
1.1.
Eiseres en eiser hebben beide op 24 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met de bestreden besluiten van 3 oktober 2024 deze aanvragen niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening. Eisers zijn in beroep gekomen tegen de bestreden besluiten.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep van eisers gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 26 november 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen met hun gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. He. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1973. Eiser, de zoon van eiseres, is geboren op [geboortedag 2] 1998. De minderjarige dochter van eiseres is geboren op [geboortedag 3] 2007. Eisers hebben de Chinese nationaliteit. Op 24 april 2024 hebben eisers in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat zij eerder in Kroatië asiel hebben aangevraagd. Kroatië is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. [1]
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Eisers stellen allereerst dat verweerder onvoldoende actief heeft samengewerkt door de door hen ingebrachte medische stukken niet te vertalen maar in de besluitvorming wel in hun nadeel te betrekken. Eisers stellen verder dat – ondanks de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] van 9 oktober 2024 – niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit mag worden gegaan ten aanzien van Kroatië. Eiseres en haar dochter kampen met psychische en medische problematiek en verweerder dient dit – in het kader van het arrest C.K [3] – te betrekken bij het antwoord op de vraag of overdracht naar Kroatië zorgt voor een ernstige verslechtering van de gezondheidstoestand waardoor een situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest [4] . In het verlengde hiervan dient verweerder kenbaar te betrekken dat eiseres en haar dochter geen toegang hebben gehad tot medische voorzieningen of een tolk in Kroatië, dat eiseres in de opvang gekluisterd was en dat eiseres en haar dochter medische klachten hebben waarvoor zij in Nederland onder behandeling staan. Ook beroepen eisers zich op artikel 17 van de Dublinverordening, nu overdracht naar Kroatië in hun geval onevenredig hard is. Daarbij dient verweerder ook meer specifiek het belang van het kind – zoals bedoeld in artikel 6 van de Dublinverordening en de IB 2022/7 – kenbaar in de besluitvorming te betrekken. Ook verwijzen eisers in dit kader naar de uitspraken van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam [5] en het feit dat verweerder de situatie in Kroatië niet bestreden heeft. Eiser stelt nog specifiek dat vanuit het uitgangspunt van de eenheid van het gezin, verweerder zijn aanvraag en die van zijn familieleden in behandeling dient te nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvragen niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6. De rechtbank geeft eisers geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Heeft verweerder de besluiten voldoende zorgvuldig voorbereid?
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de besluiten voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Het betoog van eisers dat verweerder in de voornemens ten onrechte geen individuele argumenten heeft opgenomen, slaagt niet. Een voornemen is een voorbereidingshandeling en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen hebben eisers door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet op welke gronden Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. Verweerder heeft op zitting terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 [6] , waaruit volgt dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin aanleiding te oordelen dat verweerder niet aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan. Het betoog van eisers dat verweerder de medische stukken had moeten vertalen, slaagt niet. De rechtbank begrijpt het zo dat deze stukken zijn ingebracht ter onderbouwing van de stelling dat eisers niet naar Kroatië overgedragen kunnen worden. Het is aan eisers om dit aannemelijk te maken, of, anderszins de relevantie hiervan uit te leggen, door bijvoorbeeld een onderbouwde toelichting te geven op wat er uit die stukken blijkt. Het lag dus niet op de weg van verweerder om de (medische) stukken te laten vertalen. Het beroep op artikel 3:2 van de Awb en artikel 4 lid 1 van de Kwalificatierichtlijn slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en het beroep op het arrest C.K.
8. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de Kroatische autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden. Dit is op 9 oktober 2024 [7] door de Afdeling bevestigd. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet zo is. Eisers zijn daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
8.1.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet van de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 uit kan worden gegaan en dat zij geen zorg- en opvangvoorzieningen, of anderszins, zullen ontvangen in Kroatië. De Kroatische autoriteiten hebben middels het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek om internationale bescherming van eisers conform de verdragen en Europese richtlijnen die ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Kroatië, (verder) zullen behandelen. Als eisers in Kroatië toch geconfronteerd worden met tekortkomingen bij de behandeling van de asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op hun weg hierover bij de Kroatische autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Kroatische autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8.2
Uit het arrest C.K. volgt dat, ook als van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit mag worden gegaan, overdracht een risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest op kan leveren. Dit kan met name voorkomen als vanwege de overdracht van een vreemdeling met psychische of lichamelijke problemen, vanwege de overdracht sprake zal zijn van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang.
8.3
De gemachtigde van eisers heeft gewezen op diverse medische problematiek die bij eiseres en haar dochter speelt. In beroep heeft de gemachtigde (de vertaling van) medische stukken overgelegd en betoogd dat verweerder een BMA [8] -advies had moeten inwinnen nu inmiddels aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan.
8.4
De werkinstructie WI 2021/3 biedt handvatten voor de situatie waarin verweerder een advies moet opvragen bij BMA als de vreemdeling zich in de Dublinprocedure bevindt. In de werkinstructie staat dat een BMA onderzoek moet worden opgestart:
“Als een vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een (…) beroep doet op het arrest C.K. (…), omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. En als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, dan dient de IND medewerker dit risico door het BMA te laten onderzoeken. BMA kan vervolgens beoordelen of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen en welke reisvoorwaarden daarbij eventueel aan de orde zijn.”
8.5
Anders dan de gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, is het dus de IND medewerker die beoordeelt of uit de medische gegevens blijkt dat de overdracht leidt tot een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Pas als dat risico uit de stukken volgt, moet dit risico door BMA worden onderzocht. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat in de overgelegde medische stukken, ondanks zijn verzoek daartoe, niet wordt ingegaan op de eventuele gevolgen van een overdracht voor eiseres en haar dochter. Alleen in de verklaring van jeugdarts De Vries van 19 november 2024 staat dat zij vanuit haar ervaring als jeugdarts in asielzoekers centra kan zeggen dat voor alle kinderen de asielopvang, de procedure hieromheen, alle verhuizingen en onzekerheid zeer belastend en vaak traumatiserend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze verklaring in de beroepsprocedure echter geen aanleiding hoeven zien om alsnog BMA-advies in te winnen. Verweerder heeft zich ter zitting verder op het standpunt mogen stellen dat ook de (overige) medische stukken geen aanwijzingen bevatten dat de overdracht zal leiden tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen. Nu het de rechtbank ook verder niet is gebleken dat de overdracht van eiseres en haar dochter zal leiden tot een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K., slaagt het beroep van eisers op dit arrest niet.
Artikel 17 Dublinverordening en de belangen van het kind
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bevoegdheid toets de bestuursrechter volgens vaste jurisprudentie zeer terughoudend. Volgens het beleid van verweerder in onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid. Wanneer hier gemotiveerd een beroep op wordt gedaan, mag van verweerder worden verwacht dat hij concreet onderbouwt en beargumenteert waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid.
9.1
De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eisers zo dat zij vinden dat verweerder, gelet op hun bijzondere omstandigheden, hun asielaanvragen aan zich had moeten trekken. In dit verband hebben eisers gewezen op de medische situatie van eiseres en haar dochter en op de belangen van de dochter als minderjarig kind (artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening).
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen beslissen dat deze omstandigheden onvoldoende bijzonder zijn om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de medische gezondheid van eiseres en haar dochter onvoldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheden. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de medische voorzieningen in Kroatië van vergelijkbare kwaliteit zijn. Ook ter zitting hebben eisers niet onderbouwd dat zij in Kroatië geen toegang tot medische zorg zullen krijgen, dat zij daar niet passend zouden kunnen worden behandeld of dat Nederland het meest geschikte land is om eisers te behandelen. Tot slot heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat Nederland met toestemming van eisers (gezondheids)informatie aan de Kroatische autoriteiten kan verstrekken om ervoor te zorgen dat eisers in Kroatië de benodigde medische behandeling krijgen. [9] Wanneer daarin niet kan worden voorzien, zal de overdracht worden opgeschort, zo staat in het bestreden besluit.
9.3
Het verblijf en de behandeling van eisers in detentie heeft verweerder ook niet als bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken. Deze omstandigheden hebben namelijk betrekking op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [10] volgt dat deze omstandigheden niet van belang kunnen zijn voor de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een overdracht onevenredig hard is. Bovendien zal terugkeer niet zonder meer betekenen dat eisers met dezelfde omstandigheden geconfronteerd zullen worden.
9.4
Voor zover is aangevoerd dat verweerder het belang van de minderjarige dochter onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening stellen de lidstaten, bij alle procedures waarin de Dublinverordening voorziet, het belang van het kind voorop. Het is dus aan verweerder op de belangen van het kind in beeld te brengen en deze kenbaar in zijn besluitvorming te betrekken.
9.5
Uit artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening en het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019, M.A. tegen Ierland, [11] volgt dat het vermoeden bestaat dat het in het belang van het kind is om bij de behandeling van zijn situatie tot uitgangspunt te nemen dat deze onlosmakelijk verbonden is met die van zijn ouder(s). Dit moet wel in het belang van het kind zijn. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het in het belang van de minderjarige dochter is om bij eiseres te blijven. Verweerder heeft mogen vinden dat de enkele verwijzing door eiseres naar de minderjarige leeftijd en de medische omstandigheden van de dochter in dit kader onvoldoende is om aannemelijk te maken dat het in het belang van de dochter is om de asielaanvraag in Nederland te behandelen, nu er geen redenen zijn om aan te nemen dat Kroatië zich niet aan zijn verplichtingen zal houden, en ervan uit mag worden gegaan dat eventuele medische problemen ook in Kroatië kunnen worden behandeld. Ook de omstandigheid dat uit de in beroep overgelegde medische stukken volgt dat de minderjarige dochter in Kroatië traumatische ervaringen heeft opgelopen, heeft verweerder onvoldoende doorslaggevend mogen vinden om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. Daarbij heeft verweerder ter zitting mogen betrekken dat niet voldoende is onderbouwd dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van haar dochter noodzakelijk is dat zij in Nederland de asielprocedure doorloopt en dat niet is gebleken dat Nederland het aangewezen land is om de dochter voor trauma’s en medische problemen te behandelen.
9.6
Eisers hebben op zitting nog tegengeworpen dat in het bestreden besluit een individuele beoordeling mist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, dan wel op zitting, voldoende is ingegaan op de (individuele) gronden. Dat deels gebruik is gemaakt van standaardoverwegingen doet daar niet aan af.
9.7
Gelet op bovenstaande overwegingen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eisers aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat de overdracht van eisers aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De verwijzing naar de uitspraken van rechtbank Amsterdam – waarin sprake was van een door verweerder onvoldoende gemotiveerde besluitvorming over de onevenredige hardheid - maakt dit niet anders, nu daar in dit geval geen sprake van is.
9.8
Nu de individuele omstandigheden van eiseres en haar dochter geen aanleiding hebben hoeven geven tot het onverplicht behandelen van hun asielaanvraag, houdt tot slot ook het betoog van eiser geen stand dat zijn aanvraag – gelet op het uitgangspunt van de eenheid van gezin – in behandeling had moeten worden genomen.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvragen op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Daarmee zijn de beroepen ongegrond en blijven de bestreden besluiten in stand.
11. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen in de zaken met zaaknummers NL24.38801 en NL24.38802 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets
,rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. tegen Slovenië).
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie de uitspraak van 30 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4741 en zie de uitspraak van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4868.
6.ECLI: RVS:2023:4348 r.o. 2.1.
8.Bureau Medische Advisering.
9.Dat volgt uit artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.
10.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164 en de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484.
11.ECLI:EU:C:2019:53.