ECLI:NL:RBDHA:2024:22146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.46838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 november 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.

De rechtbank toetst of de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, waarbij wordt gekeken naar de situatie in Kroatië. Eiseres voert aan dat zij en haar kinderen kwetsbaar zijn en dat er geen adequate opvang is in Kroatië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zolang er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure in Kroatië.

Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij en haar kinderen in een vergelijkbare situatie terechtkomen als in eerdere zaken, en de rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om aanvullende garanties te vragen. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor bijzondere kwetsbaarheid bij de eiseres ligt. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer 1], eiseres(gemachtigde: mr. N. Akbalik),

mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1], v-nummer: [nummer 2],
[kind 2], v-nummer: [nummer 3],
[kind 3], v-nummer: [nummer 4].
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië?
5. Eiseres voert aan dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan voor Kroatië. Hiertoe voert eiseres aan dat zij bij binnenkomst in Kroatië samen met haar drie minderjarige kinderen en haar twee zussen is opgepakt en vastgezet. Vervolgens hebben de autoriteiten van Kroatië eiseres geen tolk of rechtshulpverlening gegeven en is zij slecht behandeld. Eiseres is namelijk in een kleine kamer gezet met veel mannen. Eiseres kreeg vierentwintig uur lang bijna geen eten en drinken en er was slechts één toilet aanwezig. Na het afnemen van haar vingerafdrukken is ze op straat gezet met de mededeling dat zij Kroatië moest verlaten. Eiseres wijst op bronnen waaruit volgt dat er geen procedures zijn om te klagen tegen de onrechtmatige behandeling van vreemdelingen in Kroatië en dat de autoriteiten zich schuldig maken aan collectieve uitzettingen, onmenselijke behandeling van kinderen en dat er geen effectief onderzoek wordt uitgevoerd. [3] In de zienswijze heeft eiseres gewezen op documenten waaruit blijkt dat er een tekort is aan opvangvoorzieningen in Kroatië. Ook maakt eiseres zich zorgen over vele pushbacks door de Kroatische autoriteiten waardoor de bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo is bereikt. [4] De minister moet daarom afzien van overdracht aan Kroatië. [5]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. De Afdeling is uitgebreid ingegaan op de door eiseres genoemde pushbacks en opvangvoorzieningen in Kroatië. De Afdeling heeft geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen in haar uitspraak van 8 oktober 2024. [7]
5.2.
De persoonlijke ervaringen van eiseres bieden ook geen grond voor het oordeel dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De verklaringen van eiseres over de door haar ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop zij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiseres als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. Over dit laatste kan eiseres ook niet verklaren, omdat zij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. Het is niet gebleken dat eiseres als Dublinclaimant bij of na haar overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Kroatië oversteken, of in dezelfde situatie als waarin zij eerder heeft verkeerd. Eiseres wordt via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Kroatië duidelijk is dat eiseres een Dublinclaimant is. De minister concludeert terecht dat het niet aannemelijk is dat eiseres in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister stelt hierbij terecht dat, indien eiseres zich na overdracht aan Kroatië, onverhoopt, geconfronteerd zou zien met problemen, zij zich hierover dient te beklagen bij de Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiseres heeft geprobeerd te klagen of dat dit voor haar onmogelijk of zinloos was.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiseres voert aan dat nu zij met haar drie minderjarige kinderen naar Nederland is gekomen, van de minister verwacht mag worden om gemotiveerd aan te geven waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Van belang hierbij is dat er geen concrete vaststelling van het belang van de kinderen heeft plaatsgevonden terwijl dit wel verplicht is. [8]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister enigszins terughoudend. Uitgaande van deze toetsing is de rechtbank van oordeel dat de in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Kroatië vanwege onevenredige hardheid. Voor zover eiseres in dit kader omstandigheden aanvoert die zij ook reeds in het kader van haar beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd heeft de minister deze omstandigheden in redelijkheid niet hoeven aanmerken als bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. De verwijzing naar de uitspraak van het Hof leidt niet tot een ander oordeel. Het is onduidelijk welke belangen van eiseres tot de conclusie zouden moeten leiden dat Nederland de asielaanvraag van eiseres en haar minderjarige kinderen onverplicht aan zich toe moet trekken. De enkele omstandigheid dat eiseres (alleenstaand is en) minderjarige kinderen heeft, betekent niet dat de minister om die reden gebruik had moeten maken van de hiervoor genoemde bevoegdheid. Als eiseres meent dat de belangen van haar kind(eren) meebrengen dat de minister de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich trekt, dan ligt het in eerste instantie op haar weg om die belangen naar voren te brengen. Dan kan de minister die belangen betrekken bij de beoordeling. Eiseres heeft in haar gehoor en in haar zienswijze echter geen specifieke belangen van de kinderen naar voren gebracht. Ook overigens blijkt uit de stukken niet van bijzonderheden die de kinderen betreffen [9] . Er valt dan ook niet te zien hoe de minister de specifieke belangen van de kinderen van eiseres had kunnen vaststellen en betrekken bij de beoordeling.
Moest de minister aanvullende garanties vragen voor eiseres?
7. Eiseres betoogt dat zij als alleenstaande vrouw samen met haar minderjarige kinderen moet worden aangemerkt als een kwetsbare groep. [10] Eiseres stelt dat zij na overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terechtkomt zoals beschreven is in het Tarakhel arrest, te weten in een overvolle accommodatie met slechte hygiëne en niet passend voor haar bijzondere opvangbehoefte. In het geval van eiseres moet de minister daarom garanties vragen aan de Kroatische autoriteiten.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het arrest Tarakhel betrekking heeft op een gezin met minderjarige kinderen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat het arrest Tarakhel ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen, als aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. [11] Het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken persoon kunnen hierbij van belang zijn. Ook volgt uit deze uitspraak dat aannemelijk met worden gemaakt dat zich vergelijkbare omstandigheden voordoen als die waarmee de vreemdelingen in het arrest zich geconfronteerd zagen, namelijk tekortschietende opvangvoorzieningen. De bewijslast dat sprake is van zo'n bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [12]
7.2.
In dit verband is allereerst van belang dat eiseres niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt heeft dat zij en haar minderjarige kinderen bijzonder kwetsbaar zijn. Verder heeft eiseres niet aangetoond dat zij en haar minderjarige kinderen in dezelfde soort situatie terecht zullen komen zoals geschetst in het arrest Tarakhel. Eiseres heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar minderjarige kinderen, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Kroatië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. De autoriteiten in Kroatië hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese regelgeving. Zoals hiervoor al aangegeven, kan de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister erop kan vertrouwen dat Kroatië zich aan de internationale verplichtingen zal houden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiseres wijst in dit verband of het rapport van the Centre of Peace Studies van 19 januari 2023, pagina 5-6; de uitspraak van het EHRM van 18 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1118JUD001567018 (
4.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8122; HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C: 2024:195 (
6.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
7.ABRvS 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
8.Eiseres verwijst naar HvJEU 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487 en artikel 3 van het IVRK.
9.De omstandigheden waaronder eiseres en haar kinderen hebben verbleven in Kroatië zijn al betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10.In de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn.
11.ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2806.
12.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.