In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 november 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank toetst of de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, waarbij wordt gekeken naar de situatie in Kroatië. Eiseres voert aan dat zij en haar kinderen kwetsbaar zijn en dat er geen adequate opvang is in Kroatië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zolang er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure in Kroatië.
Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij en haar kinderen in een vergelijkbare situatie terechtkomen als in eerdere zaken, en de rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om aanvullende garanties te vragen. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor bijzondere kwetsbaarheid bij de eiseres ligt. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.