ECLI:NL:RBDHA:2024:22139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.46840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan voor Kroatië, omdat zij daar slecht behandeld zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië.

Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar persoonlijke ervaringen in Kroatië een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië?
5. Eiseres voert aan dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan voor Kroatië. Hiertoe voert zij aan dat ze bij binnenkomst in Kroatië met haar andere familieleden (haar zus en drie minderjarige kinderen) werden opgepakt en meegenomen naar een politiebureau. Vervolgens hebben de autoriteiten van Kroatië eiseres geen tolk of rechtshulpverlening gegeven en is zij slecht behandeld. Eiseres is namelijk in een kleine kamer gezet met veel mannen. Eiseres kreeg vierentwintig uur lang bijna geen eten en drinken en er was slechts één toilet aanwezig. Na het afnemen van haar vingerafdrukken is ze op straat gezet met de mededeling dat zij Kroatië moest verlaten. Eiseres wijst op bronnen waaruit volgt dat er geen procedures zijn om te klagen tegen de onrechtmatige behandeling van vreemdelingen in Kroatië en dat de autoriteiten zich schuldig maken aan collectieve uitzettingen, onmenselijke behandeling van kinderen en dat er geen effectief onderzoek wordt uitgevoerd. [3] In de zienswijze heeft eiseres gewezen op documenten waaruit blijkt dat er een tekort is aan opvangvoorzieningen in Kroatië. Ook maakt eiseres zich zorgen over vele pushbacks door de Kroatische autoriteiten waardoor de bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo is bereikt. [4] De minister moet daarom afzien van overdracht aan Kroatië. [5]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. De Afdeling is uitgebreid ingegaan op de door eiseres genoemde pushbacks en de opvangvoorzieningen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen in haar uitspraak van 8 oktober 2024. [7]
5.2.
De persoonlijke ervaringen van eiseres bieden ook geen grond voor het oordeel dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De verklaringen van eiseres over de door haar ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop zij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiseres als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. Over dit laatste kan eiseres ook niet verklaren, nu zij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. Het is niet gebleken dat eiseres als Dublinclaimant bij of na haar overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Kroatië oversteken of in eenzelfde situatie als waarin zij eerder heeft verkeerd aldaar. Eiseres wordt via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Kroatië duidelijk is dat eiseres een Dublinclaimant is. De minister concludeert terecht dat het niet aannemelijk is dat eiseres in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister stelt hierbij terecht dat, indien eiseres zich na overdracht aan Kroatië, onverhoopt, geconfronteerd zou zien met problemen, zij zich hierover dient te beklagen bij de Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiseres heeft geprobeerd te klagen of dat dit voor haar onmogelijk of zinloos was.
Moest de minister aanvullende garanties vragen voor eiseres?
6. Eiseres betoogt dat zij als alleenstaande vrouw samen met haar minderjarige neefjes moet worden aangemerkt als een kwetsbare groep. [8] Eiseres stelt dat zij na overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terechtkomt zoals beschreven is in het Tarakhel arrest, te weten in een overvolle accommodatie met slechte hygiëne en niet passend voor haar bijzondere opvangbehoefte. In het geval van eiseres moet de minister daarom garanties vragen aan de Kroatische autoriteiten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het arrest Tarakhel betrekking heeft op een gezin met minderjarige kinderen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat het arrest Tarakhel ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen, als aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. [9] Het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken persoon kunnen hierbij van belang zijn. Ook volgt uit deze uitspraak dat aannemelijk met worden gemaakt dat zich vergelijkbare omstandigheden voordoen als die waarmee de vreemdelingen in het arrest zich geconfronteerd zagen, namelijk tekortschietende opvangvoorzieningen. De bewijslast dat sprake is van zo'n bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [10]
6.2.
Allereerst ziet de rechtbank niet in waarom eiseres met haar neefjes zou behoren tot een groep en waarom haar situatie in samenhang zou moeten worden beoordeeld met die van hen. Niet is gebleken dat eiseres zorgdraagt voor haar neefjes. Die verblijven namelijk bij hun moeder [11] . Eiseres niet heeft ook aangevoerd dat zij en haar drie minderjarige neefjes kunnen worden beschouwd als gezin. Eiseres heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar is. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat zij in soortgelijke situatie terecht komt zoals geschetst in het arrest Tarakhel. Eiseres heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar neefjes, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Kroatië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. De autoriteiten in Kroatië hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese regelgeving. Zoals hiervoor al aangegeven, kan de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister erop kan vertrouwen dat Kroatië zich aan de internationale verplichtingen zal houden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiseres voert aan dat de minister haar asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister enigszins terughoudend. Uitgaande van deze toetsing is de rechtbank van oordeel dat de in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Kroatië vanwege onevenredige hardheid. Voor zover eiseres in dit kader omstandigheden aanvoert die zij ook reeds in het kader van haar beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd heeft de minister deze omstandigheden in redelijkheid niet hoeven aanmerken als bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiseres wijst in dit verband of het rapport van the Centre of Peace Studies, pagina 5-6; de uitspraak van het EHRM van 18 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1118JUD001567018 (
4.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8122; HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C: 2024:195 (
6.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
7.ABRvS 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
8.In de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn.
9.ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2806.
10.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
11.Dit blijkt impliciet uit het dossier van de zus van eiseres, [naam].