ECLI:NL:RBDHA:2024:22063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.22620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ernstig, niet-politiek misdrijf in verband met kindhuwelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser, een Syrische man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 10 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 23 mei 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat eiser ernstige redenen heeft om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig, niet-politiek misdrijf, zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dit betreft zijn huwelijk met een dertienjarige, dat hij direct heeft geconsumeerd. De rechtbank oordeelt dat dit gedrag een ernstige inbreuk vormt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige en dat eiser, als volwassen man, zich bewust had moeten zijn van de ongeschiktheid van zijn handelen.

De rechtbank overweegt dat de internationale consensus bestaat dat seks met een minderjarige als een ernstig misdrijf wordt beschouwd, zowel in Nederland als in Syrië. Eiser heeft aangevoerd dat kindhuwelijken in de Arabische wereld niet als seksuele uitbuiting worden gezien, maar de rechtbank wijst erop dat de bescherming van minderjarigen ook in zijn cultuur van groot belang is. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en dat zijn asielaanvraag terecht is afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22620

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987. Hij heeft op 10 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft eiser daarnaast gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS) voor de duur van tien jaar.
1.1.
Verweerder heeft op 3 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 21 oktober 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond van dit artikel kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Volgens verweerder vormt eiser een gevaar voor de openbare orde, omdat ten aanzien van eiser ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: artikel 1F). Eiser heeft verklaard dat hij traditioneel getrouwd is met een destijds minderjarige vrouw van dertien jaar, met wie hij (nagenoeg) direct seks heeft gehad. Eiser heeft volgens verweerder hierdoor een ernstig, absoluut niet-politiek misdrijf begaan. Omdat eisers gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, heeft verweerder ook besloten om eiser voor de duur van 10 jaar te laten registreren in het SIS.
Ernstig, niet-politiek misdrijf
Het juridisch kader
5. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag hanteert de rechtbank onderstaand juridisch kader.
5.1.
Ingevolge artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag zijn de
bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
5.2.
Uit paragraaf C2/7.10.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de volgende misdrijven in ieder geval moeten worden aangemerkt als ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
  • moord;
  • doodslag;
  • verkrachting;
  • oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
  • misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;
  • foltering;
  • genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
  • slavernij en slavenhandel; en
  • misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.
5.3.
Ook volgt uit paragraaf C2/7.10.2.2 van de Vc 2000 dat de beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, een individuele beoordeling betreft aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:
1. aard van het gepleegde feit/handeling;
2. omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
3. strafmaat;
4. internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als
ernstig misdrijf;
5. de gevolgde strafprocedure.
Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.
(…)
Ad 3
Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.
Ad 4
De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:
  • de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handboek UNHCR;
  • internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);
  • rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.
(…)
5.4.
Artikel 19, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) bepaalt:
‘1. De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van sexueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft’.
Standpunt van eiser
6.1.
Eiser voert aan dat geen sprake is van een ‘ernstig, niet-politiek misdrijf’ als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
6.2.
Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat er internationale consensus is dat kindhuwelijken op een ernstig misdrijf zien. Verweerder verwijst slechts in het algemeen naar het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, zonder dit nader te motiveren. Eiser stelt dat laatstgenoemd verdrag zich niet expliciet uitspreekt over kindhuwelijken, maar enkel bepaalt dat seksuele uitbuiting van kinderen verboden is. Ook het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik spreekt enkel over seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, waarbij dit wordt bekeken vanuit een Westers, Europees perspectief, wat afwijkt van in het bijzonder het Arabische perspectief, aldus eiser.
6.3.
Eiser voert verder aan dat vooral in de Arabische wereld kindhuwelijken niet worden gezien als seksuele uitbuiting, zeker niet wanneer er vrijwillig is ingestemd met het huwelijk. Dat geldt in het bijzonder voor het huwelijk, en consummeren daarvan, van eiser met zijn vrouw. Het komt daar voor en een huwelijk met een dertienjarig meisje is daar, onder voorwaarden, toegestaan. Volgens eiser heeft hij niet gehandeld in strijd met de Syrische wet- en regelgeving, noch met de Syrische praktijk. Eiser wijst daarbij op een rapport van US Department of State van 27 februari 2014 (2013 Country Report on Human Rights practices). Uit een meer recent rapport van de US Department of State van 20 maart 2023 (2022 Country Report on Human Rights and Practices) blijkt eveneens dat in Syrië een jongen van vijftien of een meisje van dertien mag trouwen als zij beide “lichamelijk rijp” zijn en de (groot-)vaders toestemming geven. Daar komt bij dat seks binnen het huwelijk is toegestaan. Weliswaar is binnen de Arabische wereld steeds meer besef ontstaan dat kindhuwelijken moeten worden voorkomen, maar dit is een recente ontwikkeling. De Syrische wetgeving is pas in 2021 herzien op dit punt. Eiser is getrouwd in 2014, ruim voor de recente wetswijziging en het veranderde inzicht, en conform de destijds bestaande, geaccepteerde gebruiken en regels. Eiser wijst daarbij tevens op arresten van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 26 maart 2021 (nr. 251 696) en van 7 september 2021 (nr. 260 333).
6.4.
Eiser stelt dat ontucht met een minderjarige in Nederland ook niet zwaar bestraft wordt en dat er vaak verzachtende omstandigheden gelden. Een verzachtende omstandigheid is de Arabische gewoonte waarin het huwelijk met een dertienjarige is toegestaan, als ook dat het huwelijk van eiser en het consummeren daarvan inmiddels tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Ook zegt hij te weten dat in het Westen een andere kijk bestaat op een huwelijk met een minderjarige en dat hij daar begrip voor heeft en dit respecteert. Met de inmiddels opgedane kennis wil eiser niet dat zijn eigen dochter op jonge leeftijd trouwt.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt allereerst dat zij voorbij gaat aan de verklaring van eiser in de – een dag voor de zitting ingediende – aanvulling op zijn beroep dat zijn partner ([naam 2]) ten tijde van hun traditionele huwelijk bij nader inzien zestien jaar moet zijn geweest. Deze verklaring is namelijk in tegenspraak met de verklaringen die eiser hierover in de bestuurlijke fase steeds heeft afgelegd en met de vertaling van een Syrische huwelijksakte die eiser in dat kader heeft overgelegd. Uit eisers verklaringen (tijdens zowel het nader gehoor als het aanvullend gehoor 1F) en de door hem overgelegde huwelijksakte blijkt namelijk dat [naam 2] ten tijde van hun traditionele huwelijk, en de consummatie daarvan, dertien jaar was. Hiervan is verweerder in het bestreden besluit terecht uitgegaan.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat eiser als volwassen man van zesentwintig jaar een traditioneel huwelijk met [naam 2], die toen dertien jaar oud was, direct heeft geconsummeerd. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat het hebben van seks met een dertienjarige naar zijn aard een zeer ernstig misdrijf is vanwege de zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [naam 2] en de mogelijk langdurig nadelige psychische gevolgen daarvan. Daarbij heeft verweerder er ook terecht op gewezen dat minderjarigen, gezien hun leeftijd, beschermd moeten worden tegen personen die van hen seksueel misbruik willen maken. De rechtbank overweegt dat die bescherming ook ziet op de minderjarige zelf, reden waarom (in ieder geval naar Nederlands recht) instemming van de minderjarige de strafbaarheid van de gedraging niet uitsluit. Een persoon van dertien jaar oud kan niet in staat worden geacht om zijn of haar seksuele integriteit te bewaken en weerstand te bieden aan een volwassene. Dat de ouders van [naam 2] hebben ingestemd met het traditionele huwelijk, dat [naam 2] door haar moeder was voorbereid op de consummatie van het huwelijk en dat [naam 2] ‘het’ zelf zou hebben gewild, maakt het voorgaande niet anders. Ook onder die omstandigheden is, gelet op wat er hiervoor is overwogen, sprake van een seksueel misdrijf dat naar zijn aard zeer ernstig is.
8.2.
De rechtbank stelt verder vast dat seks met een dertienjarige in zowel Syrië als Nederland strafbaar is. Verweerder heeft in dat kader gewezen op artikel 491, eerste lid, van het Syrische Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt dat seks met een persoon jonger dan vijftien jaar strafbaar is en dat daarop een straf van dwangarbeid van negen jaar is gesteld. De stelling van eiser dat seks met een kind jonger dan vijftien jaar binnen het huwelijk in Syrië niet strafbaar is, volgt de rechtbank, reeds vanwege het ontbreken van een onderbouwing, niet. In Nederland wordt de gedraging ook aangemerkt als een serieus misdrijf, waarop hoge straffen staan. Sinds 1 juli 2024 is de maximale straf verhoogd van acht naar twaalf jaar en kwalificeert de gedraging als verkrachting op grond van artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Gezien deze maximumstraf stelt verweerder terecht dat sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Anders dan eiser betoogt, en wat daar ook van zij, wordt een dergelijke strafbaar feit in Nederland in de praktijk doorgaans niet licht bestraft. De rechtbank verwijst hierbij naar overweging 18 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14784, waarin, onder verwijzing naar het onderzoeksrapport ‘Straffen seksueel misbruik minderjarigen’ van de Vrije Universiteit, is overwogen dat voor seksueel binnendringen bij een kind tussen twaalf en zestien jaar oud (onder het oude van toepassing zijnde artikel in het WvSr met een lagere maximumstaf) gemiddeld negentien maanden gevangenisstraf (waarvan vijf maanden voorwaardelijk) werd opgelegd.
8.3.
Ook stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat er internationale consensus bestaat dat seks met een persoon van dertien jaar als een ernstig misdrijf wordt gezien. Dit volgt alleen al uit het door verweerder aangehaalde artikel 19 van het IVRK. Verweerder heeft daarbij ook terecht gewezen op de al aangehaalde strafbaarstelling van het misdrijf in zowel Nederland als Syrië. Verder blijkt deze consensus ook uit de nationale en internationale rechtspraktijk. Zo heeft verweerder terecht gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3383. De rechtbank voegt hieraan toe dat inmiddels vergelijkbare uitspraken zijn gedaan door zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch (zie de uitspraak genoemd in overweging 8.2.) en Haarlem (24 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18369). Verder heeft verweerder terecht gewezen op twee arresten uit België van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 15 februari 2024, nr. 301 614 en nr. 301 615, waaruit blijkt dat seks met een minderjarige wordt aangemerkt als een ernstig, niet-politiek misdrijf. De twee door eiser aangehaalde Belgische arresten waarin seks met een minderjarige niet als een 1F-misdrijf is aangemerkt, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat in die zaken sprake was van specifieke omstandigheden, die zich in eisers geval niet voordoen. Eisers beroep op het artikel van Pew Research Center van 12 september 2016, “Many countries allow child marriage” kan eiser evenmin baten, omdat ook uit dit artikel volgt dat huwelijken met kinderen onder de vijftien jaar in de meeste – ook Arabische – landen (waaronder Syrië) niet zijn toegestaan. Overigens geldt dat, al zou in Syrië seks met een minderjarige onder de vijftien jaar binnen een traditioneel huwelijk niet als ernstig misdrijf worden gezien, die gedraging gelet op de internationale consensus wel een grond voor het uitsluiten van internationale bescherming kan opleveren (zie in dit verband ook het EASO-rapport van september 2020 “Country Guidance: Syria. Common analysis and guidance note”, pagina 162).
8.4.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van eiser ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij buiten Nederland een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
Knowing participation
9. Eiser betoogt dat ook als zou worden aangenomen dat sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf, uit zijn relaas niet duidelijk blijkt dat sprake is van knowing participation. Van knowing participation is immers sprake als de asielzoeker heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had behoren te weten dat het hier misdrijven betreft als bedoeld in artikel 1F.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van paragraaf C2/7.10.2.4 onder c van de Vc 2000 is sprake van knowing participation als het gaat om het deelnemen aan handelingen, waarvan de vreemdeling wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F. De rechtbank overweegt dat het hebben van seks met een dertienjarige (ook) in Syrië strafbaar is gesteld en dat van eiser mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte was. Ook is in het bestreden besluit (pagina’s 6 en 8) deugdelijk gemotiveerd dat uit eisers verklaringen volgt dat hij zich bewust was van de jonge leeftijd van [naam 2], haar kwetsbaarheid en het overwicht dat hij had als meerderjarige man, en daarmee dus van het ongepaste (/ontoelaatbare) karakter van zijn gedrag. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om seks te hebben met een kind van dertien jaar, terwijl hij ervoor had kunnen en moeten kiezen om dat niet te doen.
Evenredigheid
10. Volgens eiser verzet het evenredigheidsbeginsel zich tegen een beroep op artikel 1F. Eiser wijst daarbij allereerst op het tijdsverloop. Het is inmiddels tien jaar geleden dat het huwelijk heeft plaatsgevonden. Eiser en zijn vrouw zijn gelukkig getrouwd en hebben inmiddels vijf kinderen. Daarnaast heeft eiser een monogame relatie met zijn vrouw, iets wat binnen zijn cultuur niet vanzelfsprekend is. Het tegenwerpen van artikel 1F heeft bovendien verregaande gevolgen voor het gezin. Niet alleen maken zij geen kans op nareis en daarmee op internationale bescherming, ook wordt het vanwege de 1F-status voor eiser onmogelijk om samen met zijn gezin een leven en bestaan op te bouwen, wat in strijd is met artikel 8 EVRM. Dit geldt temeer nu eiser geen oorlogsmisdadiger is of iets dergelijks.
10.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In rechtsoverweging 109 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 9 november 2010 (B. en D. tegen Duitsland), ECLI:EU:C:2010:66, heeft het Hof overwogen: “Aangezien de bevoegde autoriteit reeds in het kader van haar beoordeling van de ernst van de gestelde daden en van de individuele verantwoordelijkheid van de betrokkene rekening heeft gehouden met alle omstandigheden die deze daden en de situatie van deze persoon kenmerken, is zij, wanneer zij tot de conclusie komt dat artikel 12, lid 2, van toepassing is, niet verplicht een evenredigheidstoetsing te verrichten, die impliceert dat zij de ernst van de gestelde daden nogmaals beoordeelt, zoals de Duitse, de Franse en de Nederlandse regering en de regering van Verenigd Koninkrijk hebben betoogd”. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat in een geval als hier aan de orde, waarin artikel 1F, aanhef en onder b, Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, in het geheel geen ruimte bestaat voor een evenredigheidsbeoordeling. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft betoogd, is deze ruimte evenwel beperkt en zal het tegenwerpen van artikel 1F alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden onevenredig kunnen zijn.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in eisers geval, gelet op de ernst van het misdrijf, aan het tijdsverloop slechts een marginale betekenis toekomt. Een dergelijk ernstig misdrijf blijft naar zijn aard namelijk zeer lang actueel. Dat wordt niet anders doordat het huwelijk in november 2020 alsnog wettelijk is geregistreerd. Verder merkt verweerder terecht op dat [naam 2], als gevolg van het (traditionele) kindhuwelijk en de consummatie hiervan, moet worden geacht in sterke mate afhankelijk te zijn geworden van eiser. Gelet hierop en bij gebreke van enige informatie van [naam 2] zelf, zijn eisers eenzijdige verklaringen dat hij monogaam is, dat zij gelukkig zijn getrouwd en dat zij vijf kinderen hebben, onvoldoende om de tegenwerping van artikel 1F onevenredig te doen zijn.
Signalering in de Schengeninformatiesystemen
11. Gezien het voorgaande en nu eiser – zoals ter zitting is bevestigd – geen zelfstandige beroepsgrond(en) heeft gericht tegen zijn signalering in het SIS, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser ten onrechte in het SIS heeft gesignaleerd voor de duur van 10 jaar.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, voorzitter, en mr. F.A. Groeneveld en mr. Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.