ECLI:NL:RBDHA:2024:18369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.25624 en NL24.25625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een eiser met een verleden van seksueel misbruik van een minderjarige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een Syrische man, heeft op 28 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 14 juni 2024 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat eiser volgens verweerder een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd, namelijk het hebben van seks met een minderjarige, zijn toenmalige echtgenote, die op dat moment dertien jaar oud was. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Dit artikel sluit personen uit van bescherming als zij zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige niet-politieke misdrijven. De rechtbank concludeert dat eiser geen berouw heeft getoond voor zijn daden en dat hij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en bevestigt de beslissing van de verweerder om een signalering op te leggen voor de duur van tien jaar. De rechtbank benadrukt dat de culturele achtergrond van eiser niet relevant is voor de beoordeling van de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25624 (beroep) en NL24.25625 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 28 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure als kennelijk ongegrond afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigden van eiser en verweerder en [naam tolk] als tolk deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1989 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft Syrië in september 2022 verlaten en heeft op 28 oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Eiser zegt Syrië te hebben verlaten vanwege de moeilijke levensomstandigheden en uit angst om in militaire dienst te moeten. Eiser is tussen 2007 en 2012 gehuwd geweest en uit dat huwelijk is een zoon geboren. Eiser is hierna, op 11 juni 2012, religieus gehuwd met [naam] . Eiser heeft tijdens de asielprocedure verklaard dat zij is geboren op [geboortedatum 2] 1999. Eiser heeft met haar op [geboortedatum 3] een dochter gekregen. Op [geboortedatum 4] is een tweede dochter uit dat huwelijk geboren. Eisers echtgenote en dochters verblijven in Syrië.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de asielaanvraag op 14 juni 2024 als kennelijk ongegrond afgewezen. Verweerder acht aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade, maar wijst de asielaanvraag af omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Volgens verweerder bestaan er ernstige redenen om aan te nemen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: artikel 1F). Eiser heeft volgens verweerder namelijk verklaard dat hij traditioneel getrouwd is met een minderjarige met wie hij seks heeft gehad toen zij twaalf was. Eiser heeft volgens verweerder hierdoor een absoluut niet-politiek misdrijf begaan. Omdat artikel 1F van toepassing is op eiser, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Verweerder heeft verder besloten om een signalering voor de duur van 10 jaar te registreren in twee informatiesystemen. Eiser vormt volgens verweerder namelijk een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen omdat artikel 1F op hem van toepassing is. De rechtbank zal hierna, aan de hand van eisers beroepsgronden, uitleggen hoe zij tot haar uitspraak is gekomen.
Herhaling zienswijze
5. Voor zover eiser de zienswijze in beroep heeft herhaald, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om het te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Het voornoemde algemene standpunt van eiser is daarvoor onvoldoende. De rechtbank richt zich bij de beoordeling van het beroep alleen op wat eiser concreet tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan. Het beroep faalt, anders dan verweerder heeft gesteld, niet reeds hierom. Eiser heeft ter zitting de gronden namelijk aangevuld.
Heeft eiser een ernstig niet-politiek misdrijf gepleegd?
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van een ernstig niet-politiek misdrijf. Hij wijst op zijn culturele achtergrond. Het is in de Westerse cultuur ondenkbaar dat kindhuwelijken plaatsvinden, maar in de islamitische cultuur komt dit veel voor. Het huwelijk is rechtsgeldig tot stand gekomen en eiser heeft het huwelijk geconsumeerd. Daarnaast wijst eiser er op dat in Nederland in het algemeen geen zware straffen worden opgelegd voor vergelijkbare zaken waarbij sprake is van seksuele handelingen met minderjarigen. Ook worden er vaak verzachtende omstandigheden aangenomen bij het bepalen van de strafmaat, aldus eiser.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd. Ter toelichting dient het volgende.
6.2
Verweerder heeft de beoordeling of sprake is van een ernstig niet-politiek misdrijf verricht aan de hand van de door de in het UNHCR Handbook genoemde factoren, die ook zijn opgenomen in paragraaf C2/7.10.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het gaat om de volgende elementen:
1) de aard van het gepleegde feit/handeling;
2) de omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
3) de strafmaat;
4) internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;
5) de gevolgde strafprocedure.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee een juiste beoordeling verricht.
De aard van het gepleegde feit en de omvang van de gevolgen
6.3
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij de aard van het gepleegde feit/handeling terecht voorop gesteld dat minderjarige kinderen vanwege hun leeftijd per definitie niet in staat zijn om volledig, vrij en geïnformeerd in te stemmen met een huwelijk of de consummatie daarvan. Dit geldt te meer naarmate het kind jonger is. Op grond hiervan kan worden aangenomen dat [naam] , eisers huidige echtgenote, op een zeer jonge leeftijd zonder haar volledige, vrije en geïnformeerde instemming het huwelijk met eiser heeft geconsumeerd. Uit de feiten volgt dat [naam] op dat moment dertien jaar oud was. Dit terwijl eiser zelf een volwassen man was van drieëntwintig jaar oud. Het leeftijdsverschil was dus aanzienlijk, terwijl eiser ook al eerder gehuwd was geweest met iemand van zijn eigen leeftijd. Dat [naam] in een brief bij de zienswijze van 7 mei 2024 heeft aangegeven dat zij haar echtgenote erg mist, leidt niet tot een andere conclusie over de aard van het destijds gepleegde feit.
6.4
Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat de omvang van de gevolgen van het seksueel misbruik van minderjarigen groot is. Slachtoffers van een seksueel misdrijf kunnen nog langdurig nadelige, psychische gevolgen van het misdrijf ondervinden. Ter onderbouwing heeft verweerder onder meer gewezen op de richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen van het Openbaar Ministerie. Hierin staat dat het behoort tot de zwaardere delicten. Door de wetgever is geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar daarom uitdrukkelijk beschermd. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase. Zij moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Minderjarigen dienen zodoende zowel tegen zichzelf te worden beschermd als tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken. Dit geldt te meer indien dit seksueel contact plaatsvindt met een (veel oudere) volwassene. Minderjarigen worden in het algemeen onvoldoende in staat geacht weerstand te bieden aan volwassen. Door ontuchtige handelingen te plegen met een minderjarige stelt een verdachte de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens boven de belangen van het slachtoffer. Hierdoor doorkruist een verdachte de seksuele ontwikkeling van een minderjarige, terwijl een minderjarige ongestoord hoort te kunnen groeien tot volwassenheid, zeker ook op seksueel vlak.
6.5
Dat [naam] eisers buurmeisje was, zij verliefd zijn geworden op elkaar, dat ze elkaar al een jaar kenden en dat zowel de ouders als [naam] hebben ingestemd met het huwelijk is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet relevant. Ook onder die omstandigheden is sprake van een feit dat naar zijn aard een seksueel misdrijf is.
De strafmaat
6.6
De rechtbank stelt verder vast dat het verrichten van seksuele handelingen met een dertienjarige in zowel Syrië als Nederland strafbaar is. Verweerder heeft in dat kader gewezen op artikel 491, eerste lid, van het Syrische Wetboek van Strafrecht. Hieruit blijkt dat degene die gemeenschap heeft met een minderjarige jonger dan vijftien jaar, maar ouder dan twaalf jaar in Syrië wordt gestraft met dwangarbeid van negen jaar. Sinds 1 juli 2024 is in Nederland de maximale straf voor het verrichtten van seksuele handelingen met minderjarigen verhoogd van acht naar maximaal vijftien jaar en kwalificeert de wetgever de gedraging als verkrachting op grond van artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank vanwege deze strafmaat terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dat er in de door eiser ingebrachte zaken, waarin er ook seksueel contact was geweest tussen een volwassene en een minderjarige, lagere straffen zijn opgelegd, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Bij het wegen van de strafmaat is de maximumstraf van belang die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld en niet de feitelijke bestraffing. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat de ingebrachte zaken verschillen van de situatie van eiser. Zo waren de slachtoffers in die zaken op het moment van de gepleegde feiten enkele jaren ouder dan eisers echtgenote. De beroepsgrond slaagt niet.
Internationale (rechterlijke) consensus
6.7
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook terecht op het standpunt gesteld dat er internationale consensus bestaat dat seks met een persoon van dertien jaar als een ernstig misdrijf wordt gezien. Dit volgt al uit het door verweerder aangehaalde artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en uit de al aangehaalde strafbaarstelling van het misdrijf in zowel Nederland als Syrië. Dat eiser in Syrië niet is vervolgd ter zake seksuele handelingen met een minderjarige en geen strafblad heeft in Syrië en/of in andere landen voor zedenmisdrijven is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet relevant. Uit de feiten volgt immers al dat hij dit misdrijf heeft gepleegd. Dat kindhuwelijken in de Islamitische cultuur veel voorkomen, voor zover dat al het geval is, acht de rechtbank minder relevant. Verweerder heeft in het voornemen namelijk gewezen op informatie van de organisatie Girls Not Brides, waaruit blijkt dat slechts 2% van de Syrische meisjes zijn gehuwd voor hun vijftiende verjaardag. Bovendien leidt de omstandigheid dat een feit binnen een bepaalde cultuur niet ongebruikelijk is niet tot de conclusie dat het naar internationale consensus niet ernstig is.
6.8
De rechtbank is ten slotte met verweerder van oordeel dat de vraag of er een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen niet relevant is voor de vraag of eiser een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd. Aan eiser wordt immers niet het aangaan van het kindhuwelijk tegengeworpen, maar dat hij het kindhuwelijk heeft geconsumeerd terwijl [naam] op dat moment slechts dertien jaar oud was. Dat het hebben van seks met een dertienjarige binnen een rechtsgeldig huwelijk niet strafbaar is, volgt uit geen enkele wettelijke bepaling. Overigens was het huwelijk tussen eiser en [naam] ten tijde van het consumeren niet rechtsgeldig omdat zij alleen traditioneel gehuwd waren. Dat het huwelijk naar Syrisch recht mogelijk achteraf rechtsgeldig is geworden, maakt dat niet anders.
Is er sprake van knowing participation?
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat sprake is van ‘knowing participation’. Dat eiser wist dat zijn vrouw jong was, is gelet op zijn culturele achtergrond, onvoldoende om te concluderen dat sprake is van knowing participation.
7.1
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat sprake is van knowing participation. De rechtbank stelt voorop dat het hebben van seks met een dertienjarige ook in Syrië strafbaar is gesteld, zodat van eiser mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte was. Verder blijkt uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor dat hij zich bewust was van de zeer jonge leeftijd van zijn echtgenote. Dat eiser zich bewust was van de zeer jonge leeftijd van [naam] , blijkt ook uit eisers verklaringen ter zitting. Hij heeft verklaard dat toen het religieus huwelijk werd gesloten en de geboortedatum van [naam] werd genoemd hij er voor het eerst achter kwam dat [naam] nog zo jong was. Eiser schrok ervan, maar het was volgens hem toen te laat om te stoppen. Ondanks de jonge leeftijd van [naam] heeft eiser vervolgens toch seks met haar gehad. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder ernstige redenen heeft mogen aannemen om te veronderstellen dat eiser in ieder geval had moeten weten dat seks hebben met [naam] een ernstig misdrijf betrof in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Is de 1F-tegenwerping disproportioneel?
8. Eiser voert aan dat de 1F-tegenwerping in dit geval disproportioneel is. Eisers echtgenote is volgens verweerder slachtoffer geworden van een misdrijf en wordt dat nu weer omdat zij geen verblijfsrecht in Nederland krijgt als eiser dat niet krijgt. Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de richtsnoeren uit het Handboek van de UNHCR die eiser in de zienswijze heeft genoemd. Ook is sprake van rechtsongelijkheid omdat andere vreemdelingen in dezelfde situatie eerder wel een vergunning hebben gekregen.
8.1
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat het feit dat gezinshereniging door de 1F-tegenwerping niet mogelijk is, de toepassing van artikel 1F niet disproportioneel maakt. Dit geldt immers ook voor andere vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegenworpen. Het maakt de situatie van eiser dus niet bijzonder. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat de stelling dat [naam] en de kinderen zo snel mogelijk willen worden herenigd met hun vader/echtgenoot geen element vormt die voldoende tegenwicht biedt aan het geheel.
8.2
Eisers stelling dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat aan andere Syrische vluchtelingen in een vergelijkbare situatie wel vergunningen zijn verleend, volgt de rechtbank ook niet. Verweerder merkt naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat deze stelling niet is onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder heeft toegelicht dat de werkwijze van verweerder recentelijk is gewijzigd. Daardoor wordt tijdens de asielprocedure, onder meer door het stellen van concrete vragen, beter op dit soort gevallen wordt gelet, aldus verweerder. Dat artikel 1F in het verleden in vergelijkbare situaties niet is tegengeworpen, maakt niet dat verweerder dat in eisers geval ook niet mag doen.
Richtsnoeren uit het Handboek UNHCR
8.3.
Verweerder is volgens eiser niet ingegaan op de verwijzing van eiser naar de richtsnoeren uit het Handboek UNHCR, met name § 156 en 157, waarin wordt aangegeven dat er een balans moet zijn tussen de aard van het gepleegde strafbare feit en de mate van vrees voor vervolging in het land van herkomst. Het feit dat er geen terugkeerbesluit is genomen in verband met het verbod op refoulement maakt volgens eiser dat er sprake is van ‘very severe persecution’, aldus eiser. In paragraaf 156 en 157 staat voor zover relevant het volgende:
§ 156, In applying this exclusion clause, it is also necessary to strike a balance between the nature of the offence presumed to have been committed by the applicant and the degree of persecution feared. If a person has well-founded fear of very severe persecution, e.g. persecution endangering his life or freedom, a crime must be very grave in order to exclude him.
§157, In evaluating the nature of the crime presumed to have been committed, all the relevant factors – including any mitigating circumstances – must be taken into account. It is also necessary to have regard to any aggravating circumstances as, for example, the fact that the applicant may already have a criminal record. The fact that an applicant convicted of a serious non-political crime has already served his sentence or has been granted a pardon or has benefited from an amnesty is also relevant. In the latter case, there is a
presumption that the exclusion clause is no longer applicable, unless it can be shown that, despite the pardon or amnesty, the applicant’s criminal character still predominates.
In determining the seriousness of the crime the following factors are relevant:
- the nature of the act;
- the actual harm inflicted;
- the form of procedure used to prosecute the crime;
- the nature of the penalty for such a crime;
- whether most jurisdictions would consider the act in question as a serious crime.
The guidance in the Handbook that a “serious” crime refers to a “capital crime or a very grave punishable act” should be read in the light of the factors listed above. Examples of “serious” crimes include murder, rape, arson and armed robbery. Certain other offenses could also be deemed serious if they are accompanied by the use of deadly weapons, involve serious injury to persons, or there is evidence of serious habitual criminal conduct and other similar factors.
8.4
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor al overwogen terecht gesteld dat sprake is van een ernstig niet-politiek misdrijf. Ook is door verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat het in dit geval niet disproportioneel is om 1F aan eiser tegen te werpen. Gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 6.2 tot en met 8.2 van deze uitspraak is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met zijn motivering voldaan aan de vereisten die zijn neergelegd in het UNHCR handboek. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft verweerder een besluit tot signalering mogen opleggen?
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een besluit tot signalering heeft opgelegd. Zijn gedrag vormt geen actueel, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde omdat er geen gevaar voor recidive bestaat.
9.1
In het arrest K. en H.F. van 2 mei 2018 [1] overweegt het Hof dat aan de omstandigheid dat een vreemdeling na de periode waarin de 1F-misdrijven zijn gepleegd geen handelingen meer heeft verricht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat voor eiser mogelijk geen recidivegevaar meer geldt, maakt dus niet dat eiser geen gevaar meer vormt voor de openbare orde.
9.2
Uit het arrest volgt verder dat bij de beoordeling van de vraag of een vreemdeling nog een actuele bedreiging vormt, bijzondere betekenis toekomt aan het gedrag en de houding van de vreemdeling ná het plegen van de 1F-misdrijven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft daarna in haar uitspraak van 16 december 2020 [2] geoordeeld dat met name van belang is of een vreemdeling na het gepleegde 1F-misdrijf verantwoordelijkheidsbesef en oprecht berouw heeft getoond en zijn leven aantoonbaar en duurzaam heeft gebeterd. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd dit aan te tonen. Uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor en hetgeen hij verder in de asielprocedure heeft aangevoerd, blijkt niet dat hij spijt heeft van het gepleegde misdrijf. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij destijds erg verliefd was op [naam] en niet wist dat hij iets deed wat niet mocht, maar nu hij weet dat het strafbaar is hij er wel anders naar kijkt. Ook met deze verklaring heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen berouw en/of verantwoordelijkheidsbesef getoond. Uit deze verklaring blijkt slechts dat eiser achteraf geen strafbaar feit had willen plegen, maar niet dat hij er spijt van heeft dat hij met een destijds dertienjarig meisje seks heeft gehad terwijl hij zelf de leeftijd van drieëntwintig jaar had. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de asielaanvraag en het besluit tot signalering in stand blijven.
11. Omdat de rechtbank beslist over eisers beroep en dit ongegrond verklaart, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Er bestaat in beide zaken geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, voorzitter, mr. T.N. van Rijn en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2018:296.