ECLI:NL:RBDHA:2024:3383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.35086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 2000 en van Syrische nationaliteit, diende op 7 juli 2022 een asielaanvraag in, die op 31 oktober 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan gedragingen die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen, namelijk het hebben van seks met een minderjarige. Eiser betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat hij nooit getrouwd was met het meisje, maar alleen verloofd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft aangenomen dat eiser met een minderjarige religieus getrouwd was en dat hij seks met haar heeft gehad. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat artikel 1F van toepassing is en dat de asielaanvraag terecht is afgewezen. Daarnaast werd het besluit tot signalering voor de duur van tien jaar door de rechtbank bevestigd, omdat het gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en de weigering van de asielaanvraag en het besluit tot signalering blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35086

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Mathijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 7 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser (digitaal), H. al Saadoun als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Syrische nationaliteit te hebben. Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade. Toch heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser vormt namelijk een gevaar voor de openbare orde [2] . Volgens verweerder bestaan er ernstige redenen om aan te nemen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag [3] (hierna: artikel 1F) nu eiser heeft verklaard dat hij traditioneel getrouwd is met een minderjarige van 11 of 12 jaar met wie hij seks heeft gehad. Eiser heeft volgens verweerder hierdoor een absoluut niet-politiek misdrijf begaan. Nu artikel 1F van toepassing is op eiser, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Omdat eisers gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving [4] , heeft verweerder ook besloten om een signalering voor de duur van 10 jaar te registreren in twee informatiesystemen [5] .

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser betoogt dat artikel 1F ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen. Hij heeft tijdens de procedure verklaringen afgelegd die niet kloppen. De werkelijke situatie is dat eiser alleen maar verloofd was met de minderjarige. Hij is nooit getrouwd met haar, heeft niet met haar samengewoond en heeft ook geen seks met haar gehad. In juli 2022 is de verloving verbroken. Dit heeft eiser in zijn zienswijze al naar voren gebracht, maar verweerder is daar ten onrechte en zonder voldoende uitleg aan voorbij gegaan. Eiser heeft niet de waarheid verteld, omdat hij zijn verloofde wilde laten nareizen maar hij geen bewijs had van hun relatie (zij waren namelijk nog niet getrouwd). Nu verweerder van de eerste verklaringen is uitgegaan en heeft nagelaten eiser uitgebreider of opnieuw te horen, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser verwijst ook naar een arrest van het Hof van Justitie [6] . Uit dit arrest blijkt dat de tijdige intrekking van een valse verklaring en een toelichting daarbij even relevant is als de valse verklaring zelf. Dit heeft verweerder niet erkend. Tot slot betoogt eiser dat verweerder geen besluit tot signalering mocht nemen. Het besluit tot signalering is disproportioneel en het is onduidelijk welke gegevens zullen worden geregistreerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Afwijzing van de asielaanvraag4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte is uitgegaan van eisers oorspronkelijke verklaringen en dus geloofwaardig heeft geacht dat eiser met een meisje van 11/12 jaar religieus getrouwd is geweest en seks met haar heeft gehad. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat artikel 1F van toepassing is op eiser en dat hij daarom een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft de asielaanvraag dan ook kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1.
Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij in Syrië religieus getrouwd is met een meisje van 11 jaar oud en met haar samenwoonde. In het nader gehoor heeft eiser onder meer verklaard hoe het huwelijk tot stand is gekomen, welke rol de vaders daarbij hebben gespeeld, dat hij zijn huwelijk geconsumeerd heeft en hoe dit alles zich volgens hem verhoudt tot de jonge leeftijd van het meisje. Eiser heeft al deze verklaringen vrijwillig gegeven en deze verklaringen bevatten over het algemeen geen tegenstrijdigheden of inconsistenties. Verweerder heeft verder kunnen stellen dat eisers verklaringen op dit onderdeel uitgebreid en gedetailleerd zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder deze verklaringen ten grondslag heeft mogen leggen aan de afwijzing van de asielaanvraag.
4.2.
Eiser heeft aangevoerd dat deze verklaringen niet kloppen en dat hij gelogen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft in zijn zienswijze de gewijzigde punten van zijn asielrelaas naar voren gebracht en verweerder heeft die punten in het bestreden besluit gemotiveerd weerlegd. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat aan eiser herhaaldelijk en vanaf het begin van de procedure is uitgelegd dat hij de waarheid moet spreken. Vervolgens heeft eiser in beide gehoren verklaard dat hij religieus getrouwd is (geweest) met het meisje. In het nader gehoor heeft eiser uitgebreid en gedetailleerd verklaard over het huwelijk met het meisje en dat het huwelijk is geconsumeerd. Hij is daarop niet teruggekomen in de correcties en aanvullingen. Verweerder heeft dan ook mogen tegenwerpen dat eiser pas na het uitbrengen van het voornemen met deze nieuwe verklaringen is gekomen. Daarbij komt nog het volgende. Eiser heeft toegelicht dat hij de valse verklaringen heeft gegeven omdat hij het makkelijker wilde maken om een succesvolle nareisaanvraag te doen. Verweerder heeft er tijdens de zitting echter terecht op gewezen dat eiser stelt dat zijn huwelijk (dan wel verloving) eind juli 2022 al was verbroken [7] . Nareis was op het moment van het nader gehoor, op 31 juli 2023, dus niet meer aan de orde. Niet valt daarom in te zien waarom eiser tijdens het gehoor valse verklaringen zou hebben gegeven om nareis makkelijker te maken, terwijl hij op dat moment al was gescheiden van het meisje. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dit ernstig afbreuk doet aan eisers stelling dat hij eerder valse verklaringen heeft gegeven.
Verder heeft eiser bij zijn zienswijze stukken overgelegd waaruit volgens hem zou blijken dat hij nooit getrouwd is met het meisje omdat er op staat vermeld dat hij ongehuwd is. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter terecht gesteld dat deze stukken eisers stelling niet onderbouwen. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat het niet vreemd is dat eiser op de stukken als ongehuwd staat geregistreerd, nu eiser zelf heeft verklaard dat het huwelijk ook niet was geregistreerd; het ging om een religieus huwelijk. Daar komt nog bij dat het ook niet mogelijk was om het huwelijk te registreren, omdat het vanwege de leeftijd van het meisje niet mogelijk was om een wettig huwelijk aan te gaan.
4.3.
Eisers verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie leidt niet tot een ander oordeel. In dat arrest gaat het namelijk om de situatie waarbij een vreemdeling een valse verklaring in zijn oorspronkelijke asielverzoek bij de eerste gelegenheid intrekt en toelicht. Daarvan is in het geval van eiser alleen al geen sprake omdat hij pas na het voornemen met de stelling is gekomen dat hij valse verklaringen heeft afgegeven. Eiser heeft dus op de eerste vier belangrijke momenten (het aanmeldgehoor, het nader gehoor en beide correcties en aanvullingen) valse verklaringen gegeven dan wel deze bevestigd.
Dat eiser uitgebreider had moeten worden gehoord, volgt de rechtbank ook niet. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is eiser tijdens het nader gehoor op meerdere momenten bevraagd over zijn relatie met het meisje. Eiser is dus in de gelegenheid gesteld om uitgebreid te verklaren over zijn relatie en van die gelegenheid heeft hij ook gebruik gemaakt. Hij heeft over meerdere aspecten van de relatie verklaard tijdens het nader gehoor. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was om na de zienswijze nog een aanvullend gehoor te organiseren. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder in beginsel niet gehouden is om een aanvullend of apart 1F-gehoor te houden als hij vindt dat hij voldoende is geïnformeerd door de vreemdeling [8] . Verweerder is echter wel verplicht om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te verzamelen [9] . Dit betekent ook dat verweerder voldoende moet doorvragen dan wel nader onderzoek moet doen om alle relevante informatie boven tafel te krijgen die van belang is voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde. Mede gelet op wat de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is zij van oordeel dat verweerder aan deze verplichting heeft voldaan. Verweerder heeft tijdens de zitting ook toegelicht dat hij in dit geval met name heeft afgezien van een extra gehoor vanwege het late moment van de nieuwe verklaringen en de toelichting daarbij.
4.4.
Onder verwijzing naar eisers verklaringen heeft verweerder vervolgens voldoende gemotiveerd dat eiser in verband moet worden gebracht met seks met een minderjarige en dat dit wordt aangemerkt als een absoluut niet-politiek misdrijf. Verweerder heeft voldoende uitgelegd dat hij ervan uitgaat dat eiser een strafbaar feit heeft gepleegd. Eiser heeft verklaard dat hij geen geregistreerd huwelijk had met het meisje, waardoor verweerder heeft kunnen stellen dat eiser buiten het huwelijk seks met een minderjarig kind (beneden de leeftijd van 12 jaar c.q. 15 jaar) heeft gehad. Er moet dus van worden uitgegaan dat eiser voor het eerst seks had met het meisje toen zij de zeer jonge leeftijd van 11 jaar had. Zowel in het Syrische als Nederlandse strafrecht is dat strafbaar, zoals verweerder uiteen heeft gezet in de besluitvorming. Verweerder heeft verder kunnen concluderen dat sprake is van “knowing and personal participation”. Eiser was zich bewust van de zeer jonge leeftijd van het meisje en heeft toch seks met haar gehad, ondanks dat het duidelijk voor hem had moeten zijn dat hij een ernstig misdrijf pleegde. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat het om een handeling gaat die niet alleen in Nederland, maar ook in Syrië strafbaar is gesteld. Verweerder heeft aangegeven dat hij, mede vanwege de dwang vanuit de familie, niet tegenwerpt dat eiser een niet-rechtmatig huwelijk is aangegaan. Wel wordt eiser tegengeworpen dat hij er zelf voor heeft gekozen om dit niet-rechtmatige huwelijk direct te consumeren. Zoals verweerder voldoende heeft gemotiveerd, had eiser er voor kunnen en moeten kiezen om geen seks te hebben met een kind van 11 jaar. Ter onderbouwing hiervoor heeft verweerder naar meerdere verklaringen uit het nader gehoor verwezen. In de besluitvorming is voldoende gemotiveerd dat uit eisers verklaringen volgt dat hij zich bewust was van de jonge leeftijd van het meisje en het overwicht dat hij had als man en meerderjarige. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat artikel 1F van toepassing is op eiser.
Signalering in de informatiesystemen5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat ten onrechte een besluit tot signalering is genomen. Verweerder heeft het besluit onder verwijzing naar zijn beleid [10] opgelegd, waarbij voldoende is gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Zo heeft verweerder betrokken dat aan eiser artikel 1F wordt tegengeworpen vanwege een zeer ernstig misdrijf, dat hij persoonlijk betrokken was bij het misdrijf en dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het misdrijf. Ook heeft verweerder betrokken dat het misdrijf relatief kort geleden is gepleegd en dat het misdrijf naar zijn aard zeer lang actueel blijft. Tot slot heeft verweerder betrokken hoe eiser zich na het plegen van het misdrijf heeft gedragen. Verweerder heeft betrokken dat eiser, met de kennis van nu en met kennis over opvattingen hierover in Nederland, heeft verklaard spijt te hebben van zijn acties. Verweerder heeft dat echter niet doorslaggevend hoeven vinden, nu eiser ook heeft verklaard dat hij en het meisje er recht op hadden om hun huwelijk te consumeren. Verweerder heeft mogen stellen dat eiser daardoor onvoldoende afstand heeft genomen van het gepleegde misdrijf.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de duur van tien jaar disproportioneel is en dat verweerder met een kortere duur had moeten volstaan. Verweerder heeft in de besluitvorming verwezen naar het beleid [11] waaruit volgt dat in beginsel wordt gekozen voor de duur van tien jaar als sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging. Verweerder heeft daarnaast een evenredigheidstoets uitgevoerd waarbij eisers individuele omstandigheden zijn betrokken en zijn belangen zijn afgezet tegen de belangen van de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft in dit kader onder meer betrokken dat eiser geen gezinsleven uitoefent in Nederland en dat niet is gebleken dat hij in Nederland medisch wordt behandeld. Verweerder heeft het belang van de Nederlandse samenleving, om niet te worden geconfronteerd met personen die elders een zwaar misdrijf hebben gepleegd, doorslaggevend mogen vinden.
5.2.
Dat het onmogelijk zou zijn om een besluit tot signalering op te leggen bij het ontbreken van een terugkeerbesluit, inreisverbod of strafrechtelijke veroordeling, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht, volgt uit artikel 24 van Verordening 2018/1861 niet dat een terugkeerbesluit, inreisverbod of strafrechtelijke veroordeling een vereiste is voor het opleggen van een besluit tot signalering.
5.3.
De rechtbank overweegt tot slot dat in artikel 20 van Verordening 2018/1861 vermeld staat welke informatie een signalering in het SIS bevat. Dat onduidelijk is welke gegevens van eiser zullen worden geregistreerd, volgt de rechtbank dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de asielaanvraag en het besluit tot signalering in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzitter, en mr. D.C. Laagland en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000.
3.Het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Het zogenoemde Europese openbare-ordecriterium.
5.Het E&S (Executie & Signalering) en het SIS (Schengeninformatiesysteem).
6.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juni 2023 in de zaak C-756/21, ECLI:EU:C:2023:523.
7.Zie pagina 9 van het verslag nader gehoor en het beroepschrift van eiser.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3833.
9.Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Paragraaf A4/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
11.Zie paragraaf A4/4.2. en paragraaf A4/2.3. van het Vc 2000.