11.3.Ook volgt uit paragraaf C2/7.10.2.2 van de Vc 2000 dat de beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, een individuele beoordeling betreft aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:
aard van het gepleegde feit/handeling;
omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
strafmaat;
internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;
de gevolgde strafprocedure.
Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.
Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.
De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:
- de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handbook UNHCR;
- internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);
- rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.
-
Het standpunt van verweerder
12. Verweerder heeft zich ter zitting allereerst primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank vragen over de toepassing van het toetsingskader voor de bepaling of sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag zoals dat volgt uit de Vc 2000 niet aan de orde kan stellen, omdat dit buiten de omvang van het geding valt. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eisers beroepsgronden zien op betwisting van de feiten die in het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd aan de tegenwerping dat het gaat om een ernstig misdrijf en de beroepsgronden geen betrekking hebben op het door verweerder gehanteerde toetsingskader.
13. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de seks tussen eiser en [naam] op de huwelijksnacht in 2010 is aan te merken als een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ter zitting heeft verweerder daar over aangegeven dat seks met een minderjarige van twaalf jaar oud volgens hem niet is aan te merken als een misdrijf waarbij er in ieder geval sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van paragraaf C2/7.10.2.2 van de Vc 2000 en zoals staat weergegeven in r.o. 11.2. Verweerder heeft toegelicht dat de besluitvorming is gebaseerd op een beoordeling van de vijf elementen die volgen uit de voornoemde paragraaf van de Vc 2000 en die staan weergegeven in r.o. 11.3. Gezien de aard van het misdrijf, de gevolgen daarvan, de strafmaat en de internationale consensus die bestaat dat seks met een minderjarige van twaalf jaar oud als ernstig misdrijf kan worden aangemerkt, heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
14. Ten aanzien van verweerders standpunt dat de vragen of de toepassing van het toetsingskader zoals opgenomen in de Vc 2000 buiten de omvang van het geding valt, overweegt de rechtbank als volgt.
14. De rechtbank stelt vast dat eiser op feitelijke gronden heeft betwist dat sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De bestuursrechter is gezien artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Dit betekent dat de bestuursrechter gehouden is om binnen de omvang van het geding vast te stellen aan de hand van welke rechtsregels het aan hem voorgelegde geschil moet worden beslecht en daarbij de inhoud van die rechtsregels te betrekken. In deze zaak brengt die plicht met zich dat de rechtbank gehouden is om de vraag of sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag te beoordelen aan de hand van het toepasselijke juridische toetsingskader, zoals dat onder meer volgt uit de Vc 2000. Het feit dat eiser zijn beroepsgronden niet heeft gericht tegen (de toepassing van) het juridische kader voor het bepalen of sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag is daarvoor gezien het voorgaande niet van belang. De rechtbank volgt het primaire standpunt van verweerder niet en zal bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag de toepassing van het relevante juridisch kader, waaronder het eigen beleid van verweerder zoals dat is opgenomen in de Vc 2000 betrekken.
-
Beoordeling ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag
16. Omdat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat het standpunt dat sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag in het bestreden besluit is gemotiveerd aan de hand van de vijf criteria uit de Vc 2000, zal de rechtbank de beroepsgronden van eiser plaatsen in dit beoordelingskader. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder zich aan de hand van 1) de aard van het gepleegde feit/handeling, 2) de omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht, 3) de strafmaat, 4) de internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf en 5) de gevolgde strafprocedure terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een ernstig misdrijf.
17. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op de huwelijksnacht van het traditionele huwelijk in 2010, toen hij 22 jaar oud was, seks heeft gehad met de destijds twaalfjarige [naam] . Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank terecht betrokken dat dit naar zijn aard een zeer ernstig misdrijf betreft vanwege de zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [naam] en de mogelijk langdurig nadelige psychische gevolgen daarvan. Daarbij heeft verweerder er ook terecht op gewezen dat minderjarigen, gezien hun leeftijd, beschermd moeten worden tegen personen die van hen seksueel misbruik willen maken. De rechtbank overweegt dat die bescherming ook ziet op de minderjarige zelf, reden waarom in ieder geval naar Nederlands recht instemming van de minderjarige de strafbaarheid van de gedraging niet uitsluit. In feite kan immers niet worden gezegd dat een persoon van twaalf jaar oud op dat moment in staat is om zijn wil te kunnen bepalen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, afgezet tegen de aard van de gedraging en de ernst van de gevolgen daarvan, terecht weinig waarde heeft gehecht aan de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden dat er geen sprake is geweest van een dwangsituatie en dat hij thans nog steeds samen is met [naam] en drie kinderen met haar heeft. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat enkel hieruit niet kan worden geconcludeerd dat het misdrijf geen of minder ernstige gevolgen heeft gehad voor [naam] .
18. De rechtbank stelt verder vast dat seks met een twaalfjarige in zowel Syrië als Nederland strafbaar is. Verweerder heeft in dat kader gewezen op artikel 491, eerste lid, van het Syrische Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt dat seks met een persoon jonger dan vijftien jaar strafbaar is als er geen sprake is van een wettelijk huwelijk. In Nederland wordt de gedraging aangemerkt als een serieus misdrijf, waarop hoge straffen staan. Sinds 1 juli 2024 is de maximale straf verhoogd van acht naar vijftien jaar en kwalificeert de gedraging als verkrachting op grond van artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Gezien deze maximumstraf heeft verweerder zich in zoverre terecht op het standpunt gesteld dat er ook gezien de strafmaat sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dat verweerder nader onderzoek zou moeten doen naar hoe dit misdrijf in Nederland in de praktijk wordt bestraft, volgt de rechtbank dan ook niet. Daarbij is van belang dat niet de feitelijke bestraffing, maar de gehanteerde strafmaat in het WvSr bepalend is. Daar komt nog bij dat verweerder in het verweerschrift met de verwijzing naar het onderzoeksrapport ‘Straffen seksueel misbruik minderjarigen’ van de Vrije Universiteit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum uit 2021 aannemelijk heeft gemaakt dat de gedraging in Nederland, anders dan eiser betoogt en wat daar ook van zij, doorgaans niet licht wordt bestraft. Uit dat onderzoeksrapport blijkt immers dat (onder het oude van toepassing zijnde artikel in het WvSr met een lagere maximumstraf) er bij 284 zaken waarin seksueel binnendringen bij een kind tussen twaalf en zestien jaar oud bewezen werd verklaard (na differentiatie) gemiddeld negentien maanden gevangenisstraf werd opgelegd, waarvan gemiddeld vijf maanden voorwaardelijk.
18. Ook heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er internationale consensus bestaat dat seks met een persoon van twaalf jaar als een ernstig misdrijf wordt gezien. Dit volgt alleen al uit het door verweerder aangehaalde artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Verweerder heeft daarbij ook terecht gewezen op de al aangehaalde strafbaarstelling van het misdrijf in zowel Nederland als Syrië. Verder blijkt deze consensus ook uit de nationale en internationale rechtspraktijk. Zo heeft verweerder terecht de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 11 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3383, aangehaald. In die uitspraak heeft deze rechtbank geoordeeld dat seks met een elfjarig meisje tijdens een religieus huwelijk is aan te merken als een ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Dat de eiser in die zaak de gedraging later had ontkend maakt dat oordeel niet anders. Ook heeft verweerder in dit kader terecht gewezen op twee arresten uit België van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 15 februari 2024, nr. 301 614 en nr. 301 615, waaruit blijkt dat seks met een minderjarige wordt aangemerkt als een ernstig niet-politiek misdrijf. 18. De twee door eiser aangehaalde Belgische arresten waarin seks met een minderjarige niet als een 1F-misdrijf wordt aangemerkt vanwege de omstandigheden waaronder dit misdrijf heeft plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd dat de situatie in die arresten verschilt van die van eiser, en dat heeft eiser op zichzelf ook niet betwist. Eiser beroept zich op deze arresten vanwege de persoonlijke omstandigheden die daarin hebben meegewogen. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij ook niet betwist dat er internationale consensus bestaat dat seks met een persoon van twaalf jaar oud in zijn algemeenheid als een ernstig misdrijf in de zin van het Vluchtelingenverdrag wordt aangemerkt. Hij heeft toegelicht dat zijn individuele situatie anders is, gezien de omstandigheden in Syrië, het feit dat er geen dwang heeft plaatsgevonden en het gegeven dat hij en [naam] nu nog steeds samen zijn en drie kinderen hebben.
18. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat verweerder vanwege de aard van het misdrijf en de ernst van de gevolgen daarvan op goede gronden weinig gewicht heeft toegekend aan het ontbreken van dwang en het gegeven dat eiser en [naam] thans nog steeds samen zijn. De rechtbank overweegt over de door eiser gestelde omstandigheden in Syrië het volgende. De niet-onderbouwde stelling dat huwelijken als dat van eiser zeer gebruikelijk zijn in zijn regio van herkomst en dat een Syrische rechter hem op de mogelijkheid van het afsluiten van een traditioneel huwelijk heeft gewezen en daarom vraagtekens kunnen worden gezet bij de strafbaarstelling van seks met een minderjarige in Syrië, brengen niet met zich dat daarom niet meer van internationale consensus over de ernst van het misdrijf kan worden gesproken. Deze niet-onderbouwde stellingen zien immers enkel op de situatie in Syrië, waar het hebben van seks met een twaalfjarige buiten echt nota bene óók strafbaar is gesteld.
22. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat seks met een persoon van dertien jaar oud binnen een wettelijk huwelijk niet strafbaar is gesteld in Syrië. Dit verschilt niet heel veel van de situatie van eiser, omdat [naam] twaalf jaar oud was tijdens de seks binnen het traditionele huwelijk en zij een jaar later ook wettelijk zijn getrouwd. De rechtbank stelt vast dat dit betoog eveneens ziet op de strafbaarheid van de gedraging naar Syrisch recht. Dit is gezien het toepasselijke toetsingskader echter slechts ten dele relevant en laat naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande de conclusie dat internationale consensus bestaat over de ernst van het misdrijf ongemoeid.
23. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen waarde heeft gehecht aan het feit dat eiser niet vervolgd is in Syrië. Allereerst maakt dit het misdrijf als zodanig niet minder ernstig. Bovendien valt niet in te zien dat de Syrische autoriteiten op de hoogte zijn geweest van het misdrijf en eiser desondanks niet hebben vervolgd daarvoor. Eiser heeft in dat kader gewezen op de geboortedatum van het oudste kind. Omdat [naam] is geboren op [geboortedatum] 1998 en het oudste kind in 2014 is geboren, kan de zwangerschap van dat oudste kind op zijn vroegst op 1 april 2013 zijn gestart. [naam] was op dat moment 15 jaar oud. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de autoriteiten op de hoogte moeten zijn geweest van seks met een persoon jonger dan 15 jaar, zoals strafbaar is gesteld naar Syrisch recht.
-
Conclusie ernstig niet-politiek misdrijf
24. Alles overziend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de seks die eiser met de - op dat moment - twaalfjarige [naam] heeft gehad tijdens de nacht van hun traditioneel huwelijk in 2010 een ernstig, niet-politiek misdrijf betreft in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder eiser terecht verantwoordelijk heeft gehouden voor dit misdrijf op grond van de zogenaamde “knowing and personal participation test”.
25. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van “personal participation” nu eiser kan worden aangemerkt als pleger van het misdrijf. De beroepsgronden van eiser spitsen zich toe op de vraag of er sprake is van “knowing participation”.
26. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet wist dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag beging door seks te hebben met [naam] op de bewuste huwelijksnacht en dat hij dat ook niet had kunnen weten. Daartoe heeft eiser gewezen op de omstandigheden in Syrië, te weten dat huwelijken zoals dat tussen eiser en [naam] in zijn regio van herkomst zeer gebruikelijk zijn, dat de maatschappelijke opvatting over seks met minderjarigen aldaar niet strookt met de strafbaarstelling daarvan en dat de Syrische rechter op de mogelijkheid van een traditioneel huwelijk heeft gewezen toen bleek dat hij geen wettelijk huwelijk aan kon gaan met [naam] omdat zij daarvoor te jong was.
27. Bij de beoordeling van deze beroepsgronden hanteert de rechtbank het navolgende juridisch kader.