ECLI:NL:RBDHA:2024:21954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.37276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, aangezien de bevoegdheid sinds 2 juli 2024 is overgedragen aan de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser stelt dat er niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gezien de structurele pushbacks en mishandelingen door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië zich niet aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank verwijst naar recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is op Kroatië. Eiser heeft geen nieuwe informatie gepresenteerd die een ander beeld van de situatie in Kroatië schetst.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig voorbereid is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit er voert daarbij het volgende aan. Het bestreden besluit is onbevoegd genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, nu deze bevoegdheid sinds 2 juli 2024 is overgedragen aan de Minister van Asiel en Migratie. Door het voorgaande komt het beroep voor gegrondverklaring in aanmerking.
4.1
Ten aanzien van Kroatië kan niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan ten gevolge van structurele pushbacks en mishandelingen door de autoriteiten. Ook heeft het onderzoek van verweerder hiernaar onvoldoende deugdelijk plaatsgevonden. Eiser wijst in dit verband op het arrest X [2] van 29 februari 2024 over de deelbaarheid van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en de schriftelijke vragen over de opvangvoorzieningen die op 28 augustus 2024 aan de Minister zijn gesteld. Verweerder heeft de gestelde pushbacks en mishandelingen door de Kroatische autoriteiten niet gemotiveerd betwist. Eiser is in Kroatië mishandeld en vernederd, ook zijn zijn bezittingen afgenomen. Kroatië handelt in strijd met het Unierecht en artikel 1 en 4 van het Handvest [3] . Verder is sprake van systeemfouten die de drempel van zwaarwegendheid uit het Jawo [4] arrest behalen. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid door een algemeen voornemen aan eiser kenbaar te maken. Verweerder laat de kans onbenut om de standpunten van eiser inhoudelijk kenbaar te maken. Op grond van artikel 3, tweede lid Dublinverordening is Kroatië niet de verantwoordelijke lidstaat. Het ligt op de weg van de minister om mee te werken aan het vaststellen van de feiten en om individuele garanties aan te vragen. Tot slot heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd welke redenen er zijn om geen toepassing te gegeven aan artikel 17 Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat met ingang van 2 juli 2024 de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht is gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 18 september 2024 ten onrechte is genomen uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De beroepsgrond slaagt in zoverre. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu gesteld noch gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. [5]
6. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid omdat sprake is van een algemeen voornemen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in het voornemen voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. Door middel van het indienen van een zienswijze heeft eiser bovendien de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Verweerder moet vervolgens dat wat in de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Dat het voornemen algemeen is geformuleerd, is op zichzelf dus geen grond om te oordelen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
7. De rechtbank stelt voorop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat Kroatië zich hier niet aan houdt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Kroatië niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In recente uitspraken [6] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) – de laatste uitspraak dateert van 9 oktober 2024 – is steeds bevestigd dat ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen informatie ingebracht waaruit een wezenlijk ander beeld blijkt van de situatie in Kroatië dan is besproken in voormelde uitspraken van de Afdeling. Eiser heeft zodoende niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdacht als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel het Unierecht, artikel 1 en 4 van het Handvest en artikel 3, lid twee Dublinverordening. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht te maken zal krijgen met pushbacks of mishandelingen. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist.
7.2
De rechtbank heeft geen aanwijzingen waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Het is van belang dat de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten of dat dit bij voorbaat zinloos is. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de huidige lijn van de Afdeling. Dat er op 28 augustus 2024 vragen zijn gesteld aan de minister over de opvangvoorzieningen in Kroatië geeft vooralsnog geen aanleiding om af te wijken de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024.
8. Gelet op het voorgaande leidt ook de verwijzing naar het arrest X niet tot een geslaagd beroep. Verweerder hoefde in dit geval geen nader onderzoek te verrichten of aanvullende garanties te vragen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank merkt in dit verband op dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid die door de bestuursrechter zeer terughoudend wordt getoetst.
9. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Kroatië. Het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd en voldoende zorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2024:195.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.In lijn met het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588).
6.Zie de uitspraken van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, 18 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1095, 19 juni 2024, ECLI:NL:2024:2484 en 18 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2946.