In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De eiser had op 29 maart 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister verklaarde deze aanvraag op 15 oktober 2024 niet-ontvankelijk, omdat de eiser al internationale bescherming had gekregen in Italië. De rechtbank heeft op 26 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De eiser heeft in het verleden asiel aangevraagd in Italië en heeft daar in 2017 internationale bescherming gekregen. De rechtbank oordeelt dat de Italiaanse autoriteiten de eiser hebben geïnformeerd dat hij zijn verblijfsvergunning kan verlengen, ondanks dat deze in 2022 is verlopen. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij in Italië in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen.
De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat hij niet in staat zou zijn om zijn rechten in Italië te effectueren. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door rechter M.S. de Vries, in aanwezigheid van griffier T.M.T. Brandsma, en is openbaar gemaakt op 17 december 2024.