ECLI:NL:RBDHA:2024:21797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.46926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had op 29 juli 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft echter op 22 november 2024 besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor een schending van zijn rechten bij terugkeer naar Frankrijk, omdat hij daar geen onderdak en onvoldoende levensonderhoud zou hebben. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit is eiser niet gelukt, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reëel risico is op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, die uitzonderingen op de overdracht mogelijk maakt. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die maken dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 27 november 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1992. Eiser heeft op 29 juli 2024 asiel aangevraagd in Nederland
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft verweerder op 21 augustus 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 3 september 2024 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Franse autoriteiten de internationale verplichtingen ten aanzien van eiser niet zal nakomen. Eiser stelt dat hij in Frankrijk geen onderdak heeft gehad, de uitkering niet toereikend was om in eigen levensonderhoud te voorzien, er geen toegang was tot de arbeidsmarkt en er geen toegang was tot medische zorg. De klachten die eiser heeft ingediend bij de Franse autoriteiten zijn niet serieus genomen. Eiser vreest dat zijn asielaanvraag bij terugkeer naar Frankrijk niet in behandeling wordt genomen en dat dit een herhaling zal zijn van zijn eerder ingediende asielaanvraag. Na de overdracht zal dit zorgen voor de situatie dat eiser opnieuw geen onderdak heeft, wat in strijd is met artikel 4 van het Handvest. [2] Volgens eiser mag hij op grond van zijn bijzondere omstandigheden ook niet worden overgedragen aan Frankrijk op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Frankrijk.
Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit heeft de Afdeling geoordeeld in haar uitspraak van 30 augustus 2024. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Niet is gebleken dat eiser na overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Er komt geen betekenis toe aan eisers eerdere ervaringen in het verleden in Frankrijk. De situatie die beoordeeld wordt is de situatie die te verwachten is tijdens en na de overdracht. Met het aanvaarden van het verzoek tot terugname van eiser door de Franse autoriteiten, wordt eisers asielaanvraag in behandeling genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Dit betekent ook dat als eiser bij overdracht geen opvang, onvoldoende voorzieningen voor levensonderhoud of geen toegang tot de arbeidsmarkt of medische zorg zou krijgen, het op zijn weg ligt om daarover in Frankrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of te daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Door eiser zijn alleen de gestelde slechte ervaringen in Frankrijk naar voren gebracht. Deze omstandigheden zien evenwel enkel op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [5] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuig.t
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door op 18 december 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.ECLI:NL:RVS:2014:3164, Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.