ECLI:NL:RBDHA:2024:21693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten op basis van niet noodzakelijke behandeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten beoordeeld. Eiser had op 19 mei 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wortelkanaalbehandeling, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De afwijzing was gebaseerd op het advies van een onafhankelijke tandarts, die concludeerde dat de behandeling niet noodzakelijk was en dat het trekken van de kies de goedkoopste adequate oplossing zou zijn. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat de behandeling wel degelijk noodzakelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de Zorgverzekeringswet in beginsel een toereikende voorziening biedt voor tandheelkundige kosten, waardoor aanvullende bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. De rechtbank kwalificeerde het beleid van verweerder als buitenwettelijk begunstigend beleid, maar oordeelde dat dit beleid op consistente wijze was toegepast. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen toezegging was gedaan die hem redelijkerwijs kon doen geloven dat zijn aanvraag zou worden goedgekeurd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde bijzondere bijstand en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Hamstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een tandheelkundige behandeling.
1.1.
In het besluit van 9 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand afgewezen. Met het bestreden besluit van
12 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 19 mei 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wortelkanaalbehandeling. Bij de aanvraag heeft eiser een begroting overgelegd ter hoogte van € 580,50 voor een behandeling die op 13 mei 2022 heeft plaatsgevonden.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag voorgelegd aan een onafhankelijke tandarts. Volgens de adviserende tandarts was de uitgevoerde behandeling niet noodzakelijk. Deze behandeling was niet de goedkoopst adequate oplossing. De kies kan beter verwijderd worden vanwege de grootte van de ontsteking. Dit zal voor de kauwfunctie niet veel uitmaken, aldus de adviserende tandarts.
2.2.
Verweerder heeft het advies van de adviserende tandarts gevolgd. Met het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar, heeft verweerder de aanvraag daarom afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tandartskosten in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Ook op grond van het buitenwettelijk beleid is geen vergoeding mogelijk, omdat de behandeling niet de goedkoopst adequate behandeling is. Verweerder ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er in geval van eiser sprake is van een noodsituatie in de zin van artikel 16 van de Pw.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de bijzondere bijstand voor tandartskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De Zorgverzekeringswet is in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van tandheelkundige behandelingen. [1] In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Dit is ook het geval indien de kosten – zoals in het geval van
eiser – niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. [2] Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de Zorgverzekeringswet moet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening op de Participatiewet, zodat artikel 15 van de Pw zich in beginsel tegen bijstandverlening verzet.
5.1.
Verweerder voert beleid ten aanzien van bijzondere bijstand voor tandartskosten. In artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016 (de beleidsregels) is geregeld dat verweerder voor bepaalde zorgkosten die niet (volledig) vanuit de zorgverzekering worden vergoed, toch bijzondere bijstand kan verlenen. Dit geldt onder andere voor de meerkosten van tandheelkundige zorg, zo volgt uit artikel 10, eerste lid, sub c van de beleidsregels. Om de noodzaak van de meerkosten van tandartsbehandelingen vast te stellen, maakt de gemeente gebruik van de advisering van tandartspraktijk Prinsegracht. Alleen indien uit het advies van de adviserend tandarts blijkt dat een tandheelkundige behandeling nodig is voor het behoud van kauwvermogen, kan er bijzondere bijstand worden verstrekt. Esthetische behandelingen komen niet voor bijstand in aanmerking. Bovendien moet het gaan om de goedkoopst adequate oplossing.
5.2.
De rechtbank kwalificeert dit beleid als buitenwettelijk begunstigend beleid, omdat het de mogelijkheid biedt om bijzondere bijstand te verstrekken in andere gevallen dan met de toepassing van artikelen 15, 16 en 35 van de Pw mogelijk is. Volgens vaste rechtspraak dient de bestuursrechter het buitenwettelijk beleid zeer terughoudend te toetsen. De bestuursrechter moet het bestaan en de inhoud van buitenwettelijk beleid als een gegeven aanvaarden. De bestuursrechter kan wel toetsen of verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast. [3]
6. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit niet heeft mogen baseren op het advies van de adviserende tandarts. Hij betwist de conclusie van de adviserende tandarts dat het trekken van de kies de goedkoopst adequate behandeling zou zijn geweest. Volgens eiser moest namelijk, vanwege de grootte van de ontsteking in de wortel van de kies, hoe dan ook een wortelkanaalbehandeling worden uitgevoerd. Volgens zijn behandelend tandarts zou het trekken van de kies alleen de ontsteking niet oplossen.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak mag een bijstandsverlenende instantie in beginsel uitgaan van een medisch advies, tenzij er concrete aanwijzingen zijn om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming of aan de inhoud van dat advies. [4]
6.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het advies niet volledig, niet concludent of anderszins onjuist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor twijfel aan het advies. Het door eiser overgelegde behandelverslag van 13 mei 2022 leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit stuk kan worden afgeleid wat de bevindingen van de behandelend tandarts waren en welke behandeling is uitgevoerd. Hieruit volgt dat de behandeling is uitgevoerd ten behoeve van het behouden van het kauwvermogen aan de rechterkant van het gebit. Uit deze verklaring blijkt echter niet dat een wortelkanaalbehandeling sowieso noodzakelijk was om te ontsteking te verhelpen. De verklaring van de tandarts is daarom onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid of motivering van het advies waarop verweerder zich heeft gebaseerd. Daar komt bij dat verweerder, op verzoek van de rechtbank, de verklaring van de behandelend tandarts van eiser heeft voorgelegd aan de adviserende tandarts. De adviserende tandarts heeft in het e-mailbericht van 25 juni 2024 verklaard bij het standpunt te blijven dat de kies beter verwijderd had kunnen worden. Zij stelt dat de kies met elementnummer 47 zo ver achterin de kaak zit dat het kauwvermogen nauwelijks een rol speelt. Voedsel komt namelijk niet zo ver in de mond. Daarnaast blijven er nog voldoende tanden en kiezen over. Daarom is een wortelkanaalbehandeling volgens haar in dit geval niet de goedkoopst adequate behandeling.
6.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van het advies. Verweerder heeft het bestreden besluit daarom mogen baseren op het oordeel van de adviserende tandarts, die desgevraagd heeft verklaard dat een wortelkanaalbehandeling in het geval van eiser niet noodzakelijk was en dat dit niet de goedkoopst adequate behandeling is. Op grond van de beleidsregels, in combinatie met een beoordeling van de noodzaak van de uitgevoerde behandeling, heeft verweerder de aanvraag daarom kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat zijn klantmanager – enkele dagen nadat de behandeling had plaatsgevonden – hem heeft geadviseerd om een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen. Eiser was er daarom vanuit gegaan dat de bijzondere bijstand zou worden toegekend. Voor zover eiser hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient verweerder een toezegging te hebben gedaan of een gedraging te hebben verricht waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zijn verzoek om bijzondere bijstand zou worden toegekend. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat zijn klantmanager hem heeft geadviseerd om een verzoek om bijzondere bijstand in te dienen, maar dat diegene geen uitlating heeft gedaan over de mogelijke toekenning daarvan. Gelet hierop is er geen sprake geweest van een toezegging of gedraging waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zijn aanvraag om bijzondere bijstand zou worden toegewezen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijkt krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 november 2009, ECLI:CRVB:2009:BK4230.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:554.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:691.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:873.