ECLI:NL:RBDHA:2024:21691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/8409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na overschrijding van verblijf in het buitenland en wijziging naar kostendelersnorm

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft bij besluit van 30 mei 2023 de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 14 september 2022 gewijzigd naar een uitkering naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande. Tevens heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over verschillende periodes herzien vanwege overschrijding van de toegestane periode van verblijf in het buitenland. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 behandeld. Eiseres ontving sinds 10 augustus 2004 een bijstandsuitkering. Het college startte een onderzoek omdat eiseres niet op afspraken bij de werkconsulent verscheen. Uit het onderzoek bleek dat de zoon van eiseres bij haar op het uitkeringsadres woont en dat zij zonder melding in het buitenland verbleef. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres langer dan de toegestane periode in het buitenland verbleef, en dat de wijziging naar de kostendelersnorm terecht was. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd om haar standpunt te onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.F. van Es),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,het college
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft bij besluit van 30 mei 2023 (primair besluit 1) de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 14 september 2022 gewijzigd naar een uitkering naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande. Daarnaast heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 7 augustus 2022 tot en met 13 augustus 2022, van 15 augustus 2022 tot en met 18 augustus 2022 en op 7 september 2022 herzien, vanwege de overschrijding van de toegestane periode van verblijf in het buitenland. Met het besluit van 8 juni 2023 (primair besluit 2) heeft het college het te veel aan bijstand uitbetaalde bedrag over de hiervoor genoemde periodes en over de periode van 14 september 2022 tot en met 31 mei 2022, teruggevorderd tot een bedrag van € 3.624,95.
1.1.
Met het besluit van 3 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres ontving met ingang van 10 augustus 2004 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
2.1.
Eiseres is op herhaalde afspraken bij de werkconsulent niet verschenen. Dit was de aanleiding voor het college om een onderzoek te starten. Op 23 augustus 2022 en op 9 december 2022 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres en de sociale recherche. Ook is er op 14 september 2022 een huisbezoek afgelegd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 16 december 2022. De conclusie die het college uit dit onderzoek heeft getrokken is dat de zoon van eiseres bij haar op het uitkeringsadres woont en dat zij, zonder hiervan melding te maken, over verschillende periodes in het buitenland is verbleven. Deze onderzoeksbevindingen hebben geleid tot herziening van de bijstandsuitkering, wijziging van de norm en terugvordering van de te veel verstrekte bijstand.
2.2.
Het college heeft de bezwaarschriften van eiseres voorgelegd aan de commissie voor bezwaarschriften. De commissie heeft geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren. Het college heeft dit advies opgevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het besluit tot herziening en intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Verblijf in het buitenland
4.2.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
4.3.
Eiseres erkent in beroep, in tegenstelling tot hetgeen zij in bezwaar heeft betoogd, in het jaar 2022 in Congo te zijn geweest, maar betwist dat zij daar langer dan de toegestane periode is verbleven. De onderzoeksbevindingen bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiseres over de periodes van 27 juni 2022 tot 10 juli 2022, 14 juli 2022 tot 22 juli 2022, 31 juli 2022 tot 14 augustus 2022 en op 7 september 2022 in het buitenland verbleef. Het enkele feit dat er in bepaalde periodes nauwelijks pinactiviteiten in Nederland zijn gedaan en er wel vanuit het buitenland is ingelogd op haar bankrekening, is onvoldoende om te concluderen dat zij zelf in die periodes in het buitenland zat.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres langer dan de toegestane periode in het buiteland is verbleven. Verweerder heeft dit standpunt kunnen baseren op de pintransacties en de inlogactiviteiten op de bankrekening van eiseres. Hieruit volgt namelijk dat eiseres bepaalde periodes geen enkele pintransactie in Nederland heeft verricht, en tegelijkertijd in deze periodes veelvuldig heeft ingelogd op haar bankrekening vanuit het buitenland. Op basis van deze gegevens heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres over de volgende periodes buiten Nederland is verbleven: van 27 juni 2022 tot 10 juli 2022 (13 dagen), van 14 juli 2022 tot 22 juli 2022 (8 dagen), van 31 juli 2022 tot 14 augustus 2022 (14 dagen), van 15 augustus 2022 tot 19 augustus 2022 (4 dagen) en op 7 september 2022.
4.5.
Vaststaat dat over de bovengenoemde periodes geen objectieve gegevens voorhanden zijn, zoals reisbescheiden of paspoortstempels, waaruit de in- en uitreisdata en daarmee de exacte duur van het verblijf van eiseres in het buitenland kan worden afgeleid. Dit betekent niet dat eiseres zonder meer aannemelijk heeft gemaakt dat zij de toegestane periode van verblijf buiten Nederland niet heeft overschreden. De duur van het verblijf kan ook op een andere manier worden vastgesteld. [1] Eiseres heeft geen concrete en controleerbare stukken overgelegd waarmee zij aannemelijk kan maken dat zij in de betreffende periodes niet in het buitenland verbleef. Zij heeft bijvoorbeeld geen tickets, andere reisbescheiden of paspoortstempels overgelegd. Eiseres heeft op 28 juli 2021 verklaard dat ze haar paspoort niet kon vinden. Tijdens het gesprek op 9 december 2022 heeft ze verklaard haar paspoort nog steeds kwijt te zijn. Op basis van vluchtgegevens komt verweerder tot de conclusie dat eiseres na 28 juli 2021 nog moet hebben beschikt over haar paspoort, want zij is in ieder geval op 26 juli 2021 van Kinshasa, Congo naar Brussel gevlogen en op 19 augustus 2021 vanuit Brussel naar Kinshasa, Congo. Eiseres heeft ook hier geen melding van gemaakt bij verweerder. Door haar paspoort niet over te leggen heeft eiseres het vermoeden zij de betreffende periodes in het buitenland verbleef niet kunnen weerleggen. Ook anderszins heeft ze niet aannemelijk gemaakt dat zij in de betreffende periodes in Nederland was. Voor zover eiseres aanvoert dat haar zoon vanuit Congo heeft ingelogd op haar internetbankieren, is dit niet onderbouwd en leidt daarom dus niet tot een ander oordeel.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres over de onder 4.4. genoemde periodes in het buitenland verbleef. Eiseres mag per kalenderjaar 28 dagen in het buitenland zijn met behoud van bijstand. Dit betekent dat eiseres over de periode van 7 augustus 2022 tot met 13 augustus 2023, van 15 augustus 2022 tot met 18 augustus 2022 en op 7 september 2022 in het buitenland was terwijl zij geen recht meer had op bijstand. Verweerder heeft daarom de uitkering over deze periodes mogen herzien.
Toepassing van de kostendelersnorm
5. De kostendelersnorm is geregeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw. Uit die bepaling volgt dat, als de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende afhankelijk is van het aantal kostendelende medebewoners. In artikel 19a van de Pw is geregeld wanneer sprake is van een kostendelende medebewoner. Daarvoor is onder meer van belang dat medebewoners hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de betrokkene. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [2]
5.1.
Eiseres voert aan dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat haar zoon [naam 2] bij haar op het uitkeringsadres woont. Er liggen persoonlijke spullen van de zonen van eiseres bij haar thuis, omdat zij af en toe bij haar verblijven. [naam 2] gebruikt het adres van eiseres ook als postadres voor zijn werk, omdat hij niet over een inschrijfadres beschikt. Hij woont in een studentenwoning in Leiden, maar komt regelmatig langs om de administratie van eiseres te doen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van de onderzoeksbevindingen, in onderlig samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat [naam 2] met ingang van 14 september 2022 zijn hoofverblijf op het uitkeringsadres heeft. Tijdens het huisbezoek op 14 september 2022 heeft de sociale recherche in de woning van eiseres meerdere beslapen bedden, mannelijke verzorgingsproducten, herenkleding, schoenen, een sporttas en sportspullen aangetroffen. Ook lag er een telefoon in een oplader, een telefoon in een oplader aanwezig. Eiseres gaf aan dat deze spullen aan haar zoon [naam 1] toebehoren. Hij woont in België en slaapt in de weekenden bij eiseres. Tijdens het huisbezoek kwam een van de zonen van eiseres, [naam 2] , binnen gelopen. Bij nader onderzoek is gebleken dat [naam 2] als adres voor loonaangifte het adres van eiseres als huisadres heeft opgegeven. Ook zijn werkgever gaf bij navraag aan dat het [naam 2] het adres van eiseres als huisadres heeft opgegeven. Verder hebben eiseres en [naam 2] niet eenduidig verklaard waar hij woont. Eiseres heeft verklaard dat hij in Leiden woonachtig is. [naam 2] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij een eigen woning in [plaatsnaam] heeft. Het is daarnaast opvallend dat [naam 2] zich op 12 juni 2023, kort nadat verweerder de primaire besluiten had genomen, heeft ingeschreven op het adres van eiseres.
5.3.
Gezien de hoeveelheid kleding, verzorgingsproducten, de beslapen bedden in combinatie met het feit dat [naam 2] tijdens het huisbezoek, in ieder geval één keer, is binnengekomen, en daarbij dat hij het adres van eiseres bij zijn werkgever had opgegeven als zijn woonadres, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de zoon van eiseres in ieder geval per 14 september 2022 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Dit vormt grond voor het wijzigen van de bijstandsnorm naar die van een alleenstaande met één kostendelende medebewoner per 14 september 2022.
Terugvordering
6. Gelet op het voorgaande is verweerder bevoegd om op grond van artikel 53, derde lid, van de Pw de bijstandsuitkering van eiseres te herzien. Hieruit volgt dat verweerder het te veel aan verleende bijstand over de periodes dat eiseres langer dan de toegestane 4 weken in het buitenland verbleef, verplicht is om terug te vorderen. Ook het te veel ontvangen aan bijstand in verband met de aanpassing van de bijstandsnorm door toepassing van de kostendelersnorm per 14 september 2022, is verweerder verplicht om terug te vorderen.
6.1.
Eiseres voert aan dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien omdat het besluit onaanvaardbare financiële en sociale consequenties met zich mee brengt. Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1772.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.