ECLI:NL:RBDHA:2024:21555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/967 & 23/5752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering; beoordeling van inlichtingenplicht en dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig administratief medewerkster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van haar WW-uitkering. Eiseres had vanaf 2 mei 2022 een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uwv herzien naar € 0,- voor de maanden mei en juni 2022, met terugvorderingen van respectievelijk € 1.294,73 en € 1.467,71. Eiseres stelde dat zij tijdig en correct had voldaan aan haar inlichtingenplicht door haar stage bij [bedrijfsnaam] door te geven, maar het Uwv was van mening dat zij dit niet op de juiste wijze had gedaan.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet kon vasthouden aan de herziening van de WW-uitkering, omdat eiseres alle relevante informatie tijdig had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren voor de herziening en dat de terugvorderingen geheel te vervallen kwamen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het Uwv en herstelde de primaire besluiten, waarbij de WW-uitkering over de maanden mei en juni 2022 werd hersteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.625,-, en diende het de griffierechten van € 100,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/967 en SGR 23/5752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Lange),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2022 is aan eiseres vanaf 2 mei 2022 een WW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 7 juli 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres over de maand mei 2022 herzien en vastgesteld op € 0,- en bepaald dat eiseres een bedrag van € 1.294,73 moet terugbetalen.
Bij besluit van 28 juli 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres over de maand juni 2022 herzien en vastgesteld op € 0,- en bepaald dat eiseres een bedrag van € 1.467,71 moet terugbetalen.
In het primaire besluit 2 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 2022 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.
Bij besluit van 14 december 2022 (primair besluit 3) heeft verweerder eiseres een WW-uitkering toegekend vanaf 1 juli 2022 en bepaald dat het tweede besluit van 28 juli 2022 komt te vervallen.
Bij besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 juni 2023 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft bij brief van 10 januari 2024 meegedeeld dat zij aanleiding ziet om de zaak te verdagen, omdat het beroep gaat over een herzienings- en/of terugvorderingsbesluit. Dit vindt zijn oorzaak in de conclusie van advocaat-generaal De Bock van 10 november 2023. [1]
Op 23 mei 2024 heeft de rechtbank verweerder verzocht om te reageren op de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 april 2024. [2]
Deze reactie heeft de rechtbank op 20 juni 2024 ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft vanaf 1 februari 2008 gewerkt bij de [stichting] als administratief medewerkster. Na een reorganisatie is haar functie komen te vervallen. Eiseres heeft op 28 oktober 2021 een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd met ingang van 30 april 2022. In de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat eiseres is vrijgesteld van werk om per 21 maart 2022 stage te lopen bij [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ).
1.1
Op 4 mei 2022 heeft eiseres met ingang van 2 mei 2022 een WW-uitkering aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiseres vermeld dat zij ook werkt als zelfstandige. Op 8 mei 2022 heeft eiseres via www.werk.nl [3] doorgegeven dat zij sinds maart 2022 stage loopt bij [bedrijfsnaam] en daarvoor vergoedingen krijgt.
1.2
Op 9 mei 2022 heeft de adviseur werk als volgt gereageerd:
“Bedankt dat u uw stage aan ons doorgeeft. Naar verwachting ontvangt u op korte termijn een beslissing over uw WW-aanvraag. Het is in ieder geval belangrijk dat u uw uren en inkomsten van uw stage doorgeeft middels het inkomstenformulier. Deze wordt de eerste dag van de maand beschikbaar gesteld, indien de uitkering wordt goedgekeurd.”
1.3
Bij brief van 10 mei 2022 heeft het Uwv aan eiseres gevraagd om aanvullende informatie door te geven, doorgeven het recht op WW kan worden vastgesteld. Op 25 mei 2022 heeft verweerder het dagloon van eiseres berekend en daarbij het loon van [stichting] en [bedrijfsnaam] zoals opgenomen in de polisadministratie, meegenomen.
1.4
Op 3 juni 2022 heeft eiseres het inkomstenformulier ingevuld. Hierin heeft zij ook haar inkomsten en gewerkte uren uit haar stage doorgegeven.
1.5
Op 17 juni 2022 heeft verweerder eiseres verzocht om nadere informatie, teneinde de vrijgestelde uren als zelfstandige te kunnen berekenen.
1.6
Bij primair besluit 1 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres over de maand mei 2022 vastgesteld op € 0,-. Het teveel ontvangen bedrag van € 1.294,73 is verlaagd met de uitkering van de maand juni 2022.
1.7
Bij primaire besluit 2 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres over de maand juni 2022 vastgesteld op € 0,-. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat eiseres het teveel ontvangen bedrag van € 1.467,71 moet terugbetalen.
1.8
Bij het tweede besluit van 28 juli 2022 heeft verweerder eiseres per 1 juli 2022 in aanmerking gebracht voor de WW-uitkering. Verweerder heeft in dat besluit aan eiseres meegedeeld dat het besluit van 26 mei 2022 komt te vervallen.
2. Eiseres heeft tegen de primaire besluiten 1 en 2, respectievelijk het tweede besluit van 28 juli 2022, bezwaar aangetekend.
2.1
Bij primair besluit 3 heeft verweerder de WW-uitkering per 1 juli 2022 toegekend en besloten om het tweede besluit van 28 juli 2022 te laten vervallen.
2.2
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. In dit besluit staat verweerder het volgende vermeld:

Op grond van uw verklaring zijn wij van mening dat u geen economische arbeid verrichtte en dient er een fictieve inkomstenkorting plaats te vinden voor het aantal uren dat u niet of minder beschikbaar bent voor de arbeidsmarkt.”
Daarbij is tevens vermeld dat eiseres niet bij de aanvraag heeft gemeld dat zij stage liep bij [bedrijfsnaam] . Verweerder heeft verder vermeld dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot het volledig op de hoogte zijn van alle rechten en plichten in het kader van de WW te allen tijde bij eiseres ligt en derhalve niet op het Uwv kan worden afgewenteld.
2.3
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het tweede besluit van 28 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat besluit is komen te vervallen en vervangen door primair besluit 3.
2.4
Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het beroep heeft het zaaknummer SGR 23/988. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder het bezwaar van eiseres in behandeling genomen, waarna eiseres het beroep heeft ingetrokken. De rechtbank heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding. [4]
2.5
Bij brief van 17 februari 2023 heeft verweerder het tweede besluit van 20 december 2022 ingetrokken. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primaire besluit 3 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank zal zich in het licht van de hiervoor genoemde tussenuitspraak van de Raad beperken tot de vragen hierna bespreken of verweerder (1) terecht het recht op WW en daarmee de hoogte van de WW-uitkering heeft herzien, en of er (2) dringende redenen zijn om af te zien van de herziening (en terugvordering).
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende grondslag is voor de herziening en terugvordering. Eiseres heeft aangevoerd dat zij tijdig de informatie omtrent de stage wel aan het Uwv heeft doorgegeven en daarmee heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht.
6. Eiseres heeft eveneens aangevoerd dat gelet op de tussenuitspraak van de Raad bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden om van de herziening en terugvordering af te zien, niet alleen het gevolg van de herziening een rol speelt, maar ook de oorzaak daarvan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van het recht op een WW-uitkering niet in het nadeel van eiseres is, nu was geconcludeerd dat zij over de eerste twee maanden van de uitkering achteraf bezien daarop geen recht had en de totale duur van de toegekende uitkering hiermee ook niet wijzigt. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres haar stage op onjuiste wijze heeft doorgegeven. Zij heeft dit namelijk gemeld op werk.nl en niet op uwv.nl. Ook heeft zij het inkomstenformulier onjuist ingevuld.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen sprake is van dringende redenen waardoor geheel of gedeeltelijk van de terugvordering zou kunnen worden afgezien. Ten aanzien van de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 heeft verweerder aangevoerd dat die uitspraak geen aanleiding is om terug te komen op de besluitvorming in deze zaken. Eiseres heeft tot op heden geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van dringende redenen. Tevens is ook niet gebleken dat sprake is van onaanvaardbare gevolgen. Eiseres heeft immers een ruime transitievergoeding ontvangen.
8. Op grond van artikel 22a, eerste lid, onder b, van de WW is het Uwv verplicht om besluiten te herzien indien achteraf blijkt dat er een te hoog bedrag is verleend. Dit laat onverlet de mogelijke aanwezigheid van dringende redenen. [5]
8.1
De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 geoordeeld dat bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het Uwv die aan een herziening of terugvordering ten grondslag liggen of aan (te) trage besluitvorming waardoor een herziening of terugvordering over een nodeloos lange periode – en daarmee tot een onnodig hoog terug te betalen bedrag – dient plaats te vinden of een zodanig laat moment dat het Uwv de aan de Belastingdienst afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen niet meer intern kan verrekenen. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving. [6] Ook moet het bestuursorgaan rekening houden met de gevolgen die de herziening en terugvordering voor betrokkene hebben.
8.2
Het betoog van verweerder dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de herziening en terugvordering omdat eiseres zelf niet op tijd en niet bij het juiste loket haar stage heeft doorgegeven, kan de rechtbank niet volgen. Uit de gedingstukken komt naar voren dat eiseres op 8 mei 2022 via een website van het Uwv, namelijk werk.nl, aan haar adviseur werk heeft doorgegeven dat zij nog stage loopt bij [bedrijfsnaam] . Bij haar reactie heeft de adviseur werk eiseres bedankt voor het doorgeven van haar stage (zie r.o. 1.2). Daarbij heeft de adviseur werk ook vermeld dat het belangrijk is dat eiseres haar uren en inkomsten doorgeeft middels het inkomstenformulier. Uit het dossier is op te maken dat eiseres dit op 3 juni 2022 daadwerkelijk heeft gedaan. De adviseur werk heeft vermeld eiseres op korte termijn een beslissing over haar WW-aanvraag zal ontvangen.
De rechtbank overweegt dat uit de reactie van de adviseur werk niet blijkt dat dat eiseres zich tot het onjuiste loket had gewend. De bevestiging van ontvangst van de informatie over de stage wekt eerder, zo oordeelt de rechtbank, dat eiseres dit op de juiste manier had gedaan. Eiseres is immers ook niet doorverwezen naar de website www.uwv.nl. Daar komt nog bij dat de adviseur werk zich in haar bericht ook heeft uitgelaten over het feit dat naar verwachting op korte termijn een beslissing verwacht kon worden. Eiseres kon en mocht dus aannemen dat haar aanvraag op dat moment in orde was. Bovendien heeft eiseres de informatie doorgegeven nog voordat een primaire beslissing was genomen. De rechtbank is concluderend van oordeel dat eiseres alle relevante informatie op 8 mei 2022, en derhalve ruim voor het toekenningsbesluit van 26 mei 2022, aan het Uwv had doorgegeven. Er is tegen deze achtergrond geen reden om te oordelen dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
8.3
Voorts weegt de rechtbank mee dat verweerder ook al langs andere weg op de hoogte was van de inkomsten uit de stage, dit omdat de vergoedingen uit de stage zijn meegenomen in de berekening van het WW-dagloon. In het Resultaat Dagloonberekening d.d. 25 mei 2022 staat namelijk de ‘werkgever [bedrijfsnaam] ’ genoemd. Het Resultaat Dagloonberekening is ook onderdeel bij het toekenningsbesluit van 26 mei 2022, omdat dit is meegestuurd met dat besluit. Uit het Resultaat Dagloonberekening blijkt ook niet dat de inkomstenverhouding met [bedrijfsnaam] al tot een einde zou zijn gekomen. Dat de gegevens uit de polisadministratie mogelijk langs digitale weg worden gebruikt om het WW-dagloon vast te stellen, neemt niet weg dat verweerder eiseres dan niet achteraf kan tegenwerpen dat zij die informatie weliswaar niet direct bij de aanvraag, maar wel tijdig voor het nemen van het primaire besluit bij verweerder had gemeld.
9. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verweerder niet kan vasthouden aan de herziening van het recht op WW-uitkering over de maanden mei en juni 2022. Daarmee komen de terugvorderingen geheel te vervallen.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal de beroepen tegen het bestreden besluit 1 en 2 gegrond verklaren.
De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikelen 3:4, tweede lid, en 7:12 van de Awb. Zij zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing nemen. Zij zal de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen voor zover verweerder het recht op een WW-uitkering over de maanden mei en juni 2022 heeft herzien.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding voor de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (2 punten voor het indienen van beroepschriften in twee zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de gezamenlijke behandeling van de zaken, met een waarde per punt van € 875,- bij wegingsfactor 1).
12. Daarnaast dient verweerder de door eiseres in deze zaken betaalde griffierechten van in totaal € 100,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • herroept de primaire besluiten 1, 2 en 3, voor zover verweerder het recht op een WW-uitkering over de maanden mei en juni 2022 heeft herzien en teruggevorderd;
  • vernietigt bestreden besluiten 1 en 2;
  • stelt het door eiseres terug te betalen bedrag vast op € 0,-- (nihil);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten 1 en 2;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van (in totaal) € 100,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Conclusie van AG De Bock, ECLI:NL:CRVB:2023:2086.
2.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
3.Www.werk.nl is een website van het Uwv waar werkzoekenden hun sollicitaties doorgeven en in contact kunnen komen met adviseurs.
4.Uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12160.
5.Zie de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.3.3 en 4.3.4.
6.Zie de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.