ECLI:NL:RBDHA:2024:21531
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrondverklaring asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024 wordt het verzet van de opposant tegen de eerdere uitspraak van 30 september 2024 behandeld. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposant ongegrond, omdat de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het verzet op 5 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de opposant als de geopposeerde aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was en of er reden is om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet ongegrond is. De opposant had verwezen naar eerdere uitspraken van andere zittingsplaatsen die voorlopige voorzieningen hadden toegewezen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet van invloed is op haar eigen beslissing. De rechtbank heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding zag om de zaak aan te houden en bevestigt dat de eerdere uitspraak in stand blijft.
De rechtbank wijst erop dat het aan haar is om een eigen oordeel te vormen over het geschil en dat de hoogste bestuursrechter inmiddels heeft geoordeeld dat de geopposeerde voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank besluit dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden en verklaart het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak blijft staan. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.