ECLI:NL:RBDHA:2024:21516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.32681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een overdrachtsbesluit aan Frankrijk wegens schending van het recht op een zienswijze en het verbod van refoulement

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem op grond van de Dublinverordening over te dragen aan Frankrijk. Het oorspronkelijke beroep werd op 15 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad van State vernietigde deze uitspraak op 29 juli 2024 en verwees de zaak terug naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig werd toegewezen.

Eiser had eerder in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt. Eiser is meerdere keren aan Frankrijk overgedragen, maar keerden telkens terug naar Nederland. Hij betwistte het overdrachtsbesluit, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over de overdracht. Eiser voerde aan dat hij vreest voor zijn opvang in Frankrijk en dat de overdracht niet effectief is, omdat hij steeds terugkeert naar Nederland.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven over het overdrachtsbesluit, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het overdrachtsbesluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser niet voldoende had onderbouwd dat de overdracht in strijd zou zijn met het verbod van refoulement. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van € 875.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 oktober 2023 om eiser op grond van de Dublinverordening [1] over te dragen aan Frankrijk (het overdrachtsbesluit).
De rechtbank heeft het beroep hiertegen bij uitspraak van 15 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak op 29 juli 2024 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank. [3]
Het beroep is opnieuw behandeld door de rechtbank op de zitting van 21 november 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Eiser heeft op 9 december 2022 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Deze is op grond van de Dublinverordening niet in behandeling genomen waarbij is vastgesteld dat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is. Het beroep daartegen is niet-ontvankelijk verklaard. [4] Eiser is op 7 juli 2023 overgedragen aan Frankrijk. Eiser is vervolgens op 22 augustus 2023 in Nederland aangetroffen. Verweerder heeft opnieuw besloten om eiser aan Frankrijk over te dragen, wat op 3 oktober 2023 is geëffectueerd. Op 5 oktober 2023 is eiser andermaal in Nederland aangetroffen, waarna het huidige overdrachtsbesluit is genomen. Ter uitvoering daarvan is eiser op 21 mei 2024 aan Frankrijk overgedragen.
3. Eiser is het niet eens met het overdrachtsbesluit. Hij voert aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over het voornemen om hem over te dragen aan de Franse autoriteiten. Hij had namelijk een inbreng kunnen leveren die voor zijn overdracht van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een ander besluit had kunnen leiden. Hij wijst er in dat verband op dat bij de totstandkoming van het overdrachtsbesluit niet is meegenomen dat overdracht naar Frankrijk niet effectief is, aangezien hij telkens na zijn uitzetting terugkeert naar Nederland. Verder stelt eiser in dit verband dat hij gelet op zijn ervaringen in Frankrijk vreest dat hij in Frankrijk geen opvangvoorzieningen zal krijgen en dat hij daardoor illegaal in zijn levensonderhoud zal moeten voorzien. Eiser zegt hierover al meermaals te hebben geklaagd bij de Franse autoriteiten.
Bij de vraag of het overdrachtsbesluit doelmatig en evenredig is moet volgens eiser ook worden betrokken dat Frankrijk niet expliciet heeft gereageerd op het terugnameverzoek. Dit zou volgens eiser gevolgen kunnen hebben voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over een voorgenomen beschikking die de belanghebbende niet heeft aangevraagd en waartegen die belanghebbende naar verwachting bedenkingen zal hebben als de beschikking zou steunen op de belanghebbende betreffende feiten en belangen en die gegevens niet zelf door de belanghebbende zijn verstrekt. Deze situatie doet zich hier voor.
5. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat uit de stukken ter voorbereiding van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring blijkt dat het eiser duidelijk was dat hij zou worden overgedragen. Eiser is toen in de gelegenheid geweest om zich daarover uit te spreken. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige dossier geen stukken bevat waaruit dit blijkt. Verweerder heeft dan ook niet aangetoond dat eiser daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad tot het geven van een zienswijze over het huidige overdrachtsbesluit.
6. Met zijn stelling dat hij in Frankrijk geen opvang zal krijgen en dat hij daar illegaal in zijn levensonderhoud zal moeten voorzien, impliceert eiser dat overdracht aan Frankrijk in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Verweerder heeft zich hierover ter zitting ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in het geval van een zelfstandig overdrachtsbesluit geen onderzoek hoeft te doen naar een mogelijke schending van het verbod van refoulement. Bij het recht op effectieve rechtsbescherming zoals dat volgt uit artikel 27 van de Dublinverordening past niet dat eiser voor een oordeel over een mogelijke schending van artikel 4 van het Handvest wordt verwezen naar de asielprocedure. [5]
7. Nu niet is aangetoond dat eiser voorafgaand aan het overdrachtsbesluit de gelegenheid heeft gehad zijn bedenkingen hiertegen kenbaar te maken en eiser niet is gehoord over de vraag of zijn overdracht mogelijk in strijd is met artikel 4 van het Handvest, is het beroep gegrond en dient het overdrachtsbesluit te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 4:8 van de Awb.
8. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het overdrachtsbesluit in stand te laten. Daartoe stelt de rechtbank vast dat eiser zijn impliciete standpunt dat het overdrachtsbesluit in strijd is met artikel 4 van het Handvest niet verder heeft toegelicht en onderbouwd. In het geval van Frankrijk geldt op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat ervan uit wordt gegaan dat de Franse autoriteiten de internationale verplichtingen tegenover eiser, waaronder de naleving van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), respecteren. [6] De enkele stelling dat eiser in Frankrijk gedwongen in de illegaliteit zal moeten leven, is onvoldoende om te veronderstellen dat de overdracht van eiser aan Frankrijk een schending van het verbod van refoulement door Nederland oplevert. Eisers stelling dat hij meerdere keren heeft geklaagd bij de Franse autoriteiten hierover, heeft hij niet onderbouwd met stukken.
9. Dat de overdracht aan Frankrijk volgens eiser geen doelmatige of evenredige uitvoering van de Dublinverordening inhoudt omdat hij telkens terugkeert naar Nederland, doet niet af aan de mogelijkheid om eiser rechtmatig over te dragen. Dat een overdrachtsbesluit is gebaseerd op een impliciet claimakkoord evenmin, nu die mogelijkheid uitdrukkelijk in de Dublinverordening is voorzien. Overigens blijkt uit het dossier dat Frankrijk op 23 oktober 2023 het terugnameverzoek uitdrukkelijk heeft aanvaard.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een factor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het overdrachtsbesluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013
2.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2023:20667.
3.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:3055.
4.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 12 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2272.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4244.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.