In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem op grond van de Dublinverordening over te dragen aan Frankrijk. Het oorspronkelijke beroep werd op 15 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad van State vernietigde deze uitspraak op 29 juli 2024 en verwees de zaak terug naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig werd toegewezen.
Eiser had eerder in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt. Eiser is meerdere keren aan Frankrijk overgedragen, maar keerden telkens terug naar Nederland. Hij betwistte het overdrachtsbesluit, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over de overdracht. Eiser voerde aan dat hij vreest voor zijn opvang in Frankrijk en dat de overdracht niet effectief is, omdat hij steeds terugkeert naar Nederland.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven over het overdrachtsbesluit, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het overdrachtsbesluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser niet voldoende had onderbouwd dat de overdracht in strijd zou zijn met het verbod van refoulement. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van € 875.