ECLI:NL:RBDHA:2024:21457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
NL24.45274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, omdat hij onvriendelijk en onmenselijk behandeld is in dat land. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie anders is. De rechtbank concludeert dat de minister de persoonlijke ervaringen van eiser voldoende heeft meegewogen en dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45274
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Hiertoe voert eiser aan dat hij onvriendelijk en onmenselijk is behandeld in Kroatië. Hij is in het bos opgepakt en vervolgens in zijn natte kleding in een cel geplaatst. De volgende dag moest hij vingerafdrukken afgeven en is hem verteld dat hij het land moest verlaten. Gezien het voorgaande kan van eiser niet worden verwacht dat hij bij voorkomende problemen zal klagen bij de Kroatische autoriteiten. Ook vreest eiser dat de Kroatische autoriteiten hem zullen terugsturen naar zijn land van herkomst, Syrië. De minister heeft deze omstandigheden en ervaringen niet danwel onvoldoende meegenomen in zijn besluitvorming. Eiser stelt dat hij een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, nu hij hoogstwaarschijnlijk geen opvang zal krijgen in Kroatië. Uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 20112 volgt dat bij de beoordeling van een overdracht de detentie en/of leefomstandigheden wel worden betrokken bij de besluitvorming. Ook volgt uit de genoemde uitspraak dat het onthouden van opvang aan asielzoekers, die een kwetsbare groep in de samenleving vormen, een schending van artikel 3 van het EVRM kan opleveren.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van de lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20243 en 14 november 20244. Dit betekent dat de minister in beginsel ervanuit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Voor zover de vrees van eiser voor indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat
in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Ook de verklaringen van eiser over de behandeling en de opvangvoorzieningen in Kroatië zijn onvoldoende om te spreken van structurele tekortkomingen van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat eiser, na overdracht aan Kroatië, opvang zal krijgen. Dit wordt ook bevestigd in
2 M.S.S. tegen België, nr.30696/09, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
5 Punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 20243. Eiser heeft niet met bronnen onderbouwd dat zijn situatie anders zou zijn. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord van 30 juli 2024 gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd of dat dit voor hem niet mogelijk zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eisers persoonlijke ervaringen in Kroatië (r.o.5) - geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hierbij wordt verwezen naar uitspraken van de rechtbank Haarlem van 10 november 20236 en de rechtbank Rotterdam van 22 januari 20247. Daarnaast wil eiser zijn asielaanvraag in Nederland afwachten, zodat hij bij zijn partner in Nederland kan verblijven. Zij hebben elkaar onderweg naar Nederland ontmoet en zijn beide kwetsbaar doordat zij uit een gebied met veel geweld komen. Hierdoor is het in hun belang om bij elkaar te blijven.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister eisers persoonlijke ervaringen voldoende heeft betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de minister terecht overwogen dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. De persoonlijke ervaringen van eiser hoeven dus niet meer te worden betrokken bij de vraag of de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich trekt.8 Verder maakt de partner van eiser dit oordeel niet anders. Overigens is de asielaanvraag van zijn partner ook buiten behandeling gesteld. Hiermee is dus geen sprake van een scheiding tussen eiser en zijn partner en kunnen zij een eventueel gezinsleven elders voortzetten. De minister heeft de persoonlijke ervaringen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.