ECLI:NL:RBDHA:2024:21457
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, omdat hij onvriendelijk en onmenselijk behandeld is in dat land. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie anders is. De rechtbank concludeert dat de minister de persoonlijke ervaringen van eiser voldoende heeft meegewogen en dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.