ECLI:NL:RBDHA:2024:21452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
SGR 23/8121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslist op AVG-verzoek; e-mail als besluit; verschoonbaarheid bezwaartermijn; dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024, in de zaak SGR 23/8121, heeft de rechtbank geoordeeld over een beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Financiën. Eiser, die als uitzendkracht bij de Belastingdienst heeft gewerkt, had op 10 oktober 2023 een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De staatssecretaris heeft echter niet tijdig op dit verzoek beslist, wat eiser heeft doen besluiten om de staatssecretaris in gebreke te stellen op 13 november 2023. De staatssecretaris heeft op 6 december 2023 gereageerd, maar eiser betwistte dat deze reactie als een besluit kon worden aangemerkt, omdat er geen bezwaarclausule was opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van 6 december 2023 wel degelijk als een besluit moet worden beschouwd, omdat deze gericht was op rechtsgevolg. Het ontbreken van een bezwaarclausule doet hieraan niet af. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, omdat de staatssecretaris de termijnoverschrijding als zodanig heeft erkend. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat eiser recht heeft op een dwangsom van € 161,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers onder de AVG. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard en de staatssecretaris aangesproken op zijn verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Scheepers en mr. I. Huppertz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op eisers AVG-verzoek van
10 oktober 2023.
1.1.
Verweerder heeft op 6 december 2023 op dit verzoek gereageerd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Aan deze zitting hebben eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft als uitzendkracht gewerkt bij de Belastingdienst. Op 10 oktober 2023 heeft hij het management van de afdeling Buitengewone Zaken Blauw van de Belastingdienst per e-mailbericht verzocht om onder meer verstrekking van alle gegevens die verweerder van hem heeft in zijn dossier, e-mails of welk systeem dan ook op grond van artikelen 13, 14 en 15 van de AVG. Daarbij heeft eiser tevens verzocht om inzage in de gegevens van hem die verweerder heeft gedeeld met het uitzendbureau.
2.1.
Op 13 november 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het verzoek. Hierop heeft de inspecteur van de Belastingdienst bij brief
van 21 november 2023 geantwoord dat het verzoek van eiser niet ziet op een aanvraag zoals
bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en heeft daarom de bestuurlijke dwangsom afgewezen.
2.2.
Verweerder heeft op 23 november 2023 in een brief eiser voor het AVG-inzageverzoek verwezen naar het Behandelteam Inzageverzoeken AVG Bedrijfsvoering. Eiser heeft op 29 november 2023 op deze brief gereageerd. Op 6 december 2023 heeft het Behandelteam Inzageverzoeken AVG Bedrijfsvoering een reactie verzonden aan eiser en meegedeeld dat de afdeling Buitengewone Zaken Blauw in eerste instantie niet de verwerkingsverantwoordelijke is. Eiser wordt geadviseerd contact op te nemen met het uitzendbureau waarvoor eiser heeft gewerkt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Daarop had verweerder moeten beslissen. Daarnaast had verweerder het inzageverzoek intern door moeten sturen naar het juiste loket. Het is voor rekening en risico van verweerder dat verweerder het verzoek naar de verkeerde persoon heeft doorgezonden, dat die persoon niet wist wat te doen en pas laat doorverwees naar een voor eiser onbekend loket. Als er onduidelijkheid was, had verweerder eiser moeten horen alvorens het verzoek af te wijzen. Verweerder is volgens eiser dan ook een dwangsom verschuldigd voor de periode vanaf 29/30 november 2023.
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.
4.1.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de mail van eiser van
10 oktober 2023 inderdaad een AVG-verzoek is, dat intern doorgezonden had moeten worden. Verweerder heeft op 15 november 2023 de ingebrekestelling ontvangen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de op 6 december 2023 verzonden e-mail een besluit is op het AVG-verzoek van eiser. Volgens verweerder is dan ook inmiddels beslist op het AVG -verzoek en is de beslistermijn met zeven dagen overschreden.
4.2.
Eiser betwist dat de mail van 6 december 2023 een besluit is, omdat de bezwaarclausule ontbreekt.
Is de mail van 6 december 2023 een besluit?
5. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1] Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit brengt wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen. Verder moet het gaan om een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daaronder wordt verstaan een rechtshandeling waartoe een bestuursorgaan op grond van zijn publiekrechtelijke taken wettelijk gehouden is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 6 december 2023 een besluit betreft. Verweerder is een bestuursorgaan, die een schriftelijke beslissing heeft genomen op grond van een wettelijke bevoegdheid. [2] Verweerder heeft in de e-mail van 6 december 2023 op het AVG-verzoek van eiser beslist dat niet verweerder de verwerkingsverantwoordelijke is, de e-mail is daarmee gericht op een rechtsgevolg en daarom een besluit. [3] Dat onderaan die e-mail geen bezwaarclausule is opgenomen, is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een besluit is genomen. [4] De omstandigheid dat de beschikking geen rechtsmiddelenclausule bevat, kan er onder omstandigheden wel toe leiden dat overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. [5] Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule bij een besluit of uitspraak leidt in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. [6] Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij de termijnoverschrijding als verschoonbaar zal aanmerken, mocht eiser na deze uitspraak alsnog in bezwaar willen gaan.
Dwangsom
6. De rechtbank vindt dat verweerder te laat een besluit heeft genomen en daarom een dwangsom van € 161,- verschuldigd is. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
6.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [7] Over de eerste 14 dagen bedraagt de dwangsom € 23,- per dag, de dagen daarna € 35,- per dag. [8]
De eerste dag waarop een dwangsom verschuldigd is, is twee weken na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling. De laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, is de datum van toezending van de beslissing op het bezwaar. [9]
6.2.
Eiser heeft op 13 november 2023 een ingebrekestelling verstuurd, die op 15 november 2023 door verweerder is ontvangen. Op 6 december heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiser beslist.
6.3.
De termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling begon te lopen op 15 november 2023 en eindigde op 29 november 2023. De eerste dag waarop de dwangsom was verschuldigd was dus 30 november 2023. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd over de periode van 30 november 2023 tot en met 6 december 2023, te weten 7 dagen. De rechtbank zal daarom de dwangsom vaststellen op € 161,-. [10]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de mail van 6 december 2023 geldt als een besluit en eiser een dwangsom krijgt voor het niet tijdig nemen van dat besluit.
7.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.2.
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt op grond van artikel 4:17 van de Awb de verbeurde dwangsom vast op
€ 161,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb.
2.De publiekrechtelijke grondslag staat in artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) en artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming.
3.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2924, rechtsoverweging 5.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9668, r.o. 2.5.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4566.
7.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Zie artikel 4:17 Awb.
9.Zie artikel 3:40, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
10.Zie artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.