ECLI:NL:RBDHA:2024:21432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23.6015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door eisers met betrekking tot hun onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De rechtbank behandelt een beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. De intrekking van de bijstandsuitkering is gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht door eisers, die ondanks herhaalde verzoeken geen gegevens hebben verstrekt over hun onderneming. De rechtbank oordeelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat zij niet alle relevante informatie hebben aangeleverd die nodig was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat het aan de bijstandsverlenende instantie is om de schending van de inlichtingenplicht aannemelijk te maken, maar dat het aan de eisers is om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand als zij aan de verplichtingen hadden voldaan. De rechtbank concludeert dat eisers niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak heeft gevolgen voor de terugvordering van de bijstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6015

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. D. Rezaie),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: L. de Wit).

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 1 juli 2022 en teruggevorderd over de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022.
Met het besluit van 30 september 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder het saldo van de vordering verhoogd met de verschuldigde loonheffing.
Met het besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde en N. Adel (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door T. Vendrig (collega van de gemachtigde van verweerder

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers ontvingen sinds 1 oktober 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2.
Naar aanleiding van een mededeling van eisers dat meneer [eiser 1] zou zijn gestart als zelfstandig ondernemer, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 7 oktober 2022 aan eisers verzocht om gegevens aan te leveren over de onderneming. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat bijstandsuitkering van eisers is geblokkeerd per 1 oktober 2022 omdat er mogelijk sprake is van inkomsten uit de onderneming.
1.3.
Met een e-mail van 13 oktober 2022 hebben eiseres aan verweerder laten weten dat meneer [eiser 1] vanaf begin juli 2022 aan het werk is. Wat betreft het verzoek om gegevens over de inkomsten hebben eiseres aangegeven dat hier nog geen informatie over bekend is.
1.4.
Op 20 oktober 2022 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 15 oktober 2022 opgeschort. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet alle opgevraagde gegevens over te leggen. Daarnaast heeft verweerder verzocht om nadere gegevens. De uiterlijke inleverdatum heeft verweerder vastgesteld op 31 oktober 2022.
1.5.
Op 1 november 2022 hebben eisers in een e-mail aan verweerder aangegeven dat zij niet hebben begrepen welke informatie verweerder wil en dat de inkomensgegevens uit de onderneming pas in de maand april 2023 kunnen worden overgelegd.
1.6.
Bij brief van 2 november 2022 heeft verweerder eisers nogmaals verzocht alle gevraagde gegevens over te leggen. De opschorting is voortgezet. De uiterlijke inleverdatum is vastgesteld op 10 november 2022. Eisers hebben in een e-mail van 9 november 2022 aan verweerder verzocht om een afspraak in te plannen, om zo duidelijkheid te krijgen over welke gegevens nodig zijn en welke nog moeten worden aangeleverd.
1.7.
Met de brief van 16 november 2022 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat zij tot 17 november 2022 hebben om de gevraagde gegevens over te leggen, anders wordt hun recht op bijstand ingetrokken. Een verzoek om een afspraak is volgens verweerder geen reden om de gevraagde gegevens niet aan te leveren. Pas als de stukken binnen zijn kan verweerder beoordelen of een afspraak noodzakelijk is.
1.8.
Met de e-mail van 17 november 2022 hebben eisers diverse stukken overgelegd aan verweerder.
1.9.
Bovengenoemde omstandigheden hebben tot het primaire besluit geleid waarbij de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 1 juli 2022 is ingetrokken en het te veel ontvangen bedrag aan bijstand in de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 is teruggevorderd tot een bedrag van € 4.408,01. Met het besluit van 25 januari 2023 heeft verweerder de terugvordering gebruteerd tot een bedrag van € 4.710,08.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door, ondanks herhaalde verzoeken, niet alle gegevens te verstrekken die van invloed zijn op het recht op bijstand. Verweerder heeft verzocht om gegevens waaruit de inkomsten van eisers uit de onderneming blijken. De door eisers overgelegde facturen zijn hiervoor onvoldoende. Ook de aanslag inkomstenbelasting van 2022 biedt onvoldoende inzicht. Dat eisers uit eigen beweging hebben geïnformeerd over het starten van een onderneming, doet hier niet aan af. Dat er sprake is van een taalbarrière, dat eisers meerdere keren hebben verzocht om een gesprek en dat de inkomensgegevens niet konden worden opgevraagd bij de Belastingdienst, maakt volgens verweerder niet dat de inlichtingenverplichting niet is geschonden. Het beroep van eisers op het bestaan van dringende redenen om van terugvordering af te zien slaagt niet omdat er geen causaal verband bestaat tussen de terugvordering en de lichamelijke en psychische klachten van eisers. Ook hebben eiseres niet onderbouwd dat zij vanwege de terugvordering in een onaanvaardbare financiële situatie terecht zullen komen, aldus verweerder.
3. In beroep betwisten eisers dat zij in strijd met de inlichtingenverplichting hebben gehandeld. Eisers voeren aan dat zij uit eigen beweging hebben gemeld dat er een onderneming is gestart. Daar komt bij dat verweerder ook zelf onderzoek in de registers van de Kamer van Koophandel (KvK) had kunnen doen, waaruit zou blijken dat er een KvK-inschrijving is. Deze gegevens zijn dan ook uitgezonderd van de inlichtingenverplichting, aangezien verweerder deze zelf kan achterhalen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte overwogen dat verwijtbaarheid geen rol speelt bij schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder had ervan op de hoogte moeten zijn dat eisers de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Eisers en verweerder hebben namelijk altijd in het Engels gecommuniceerd. De gesprekken tussen eisers en verweerder hebben een aantal keer plaatsgevonden met tussenkomst van een tolk. Daarom had verweerder ervan op de hoogte moeten zijn dat eisers de strekking van de verzoeken niet zonder meer begrepen. Daar komt bij dat verweerder de niet tijdig aangeleverde gegevens niet ten grondslag had mogen leggen aan het intrekkingsbesluit, omdat eisers uiteindelijk facturen met betrekking tot het inkomen hebben overgelegd. Verweerder heeft ten onechte overwogen dat de deze facturen onvoldoende inzicht bieden in de inkomsten van eisers.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
De inlichtingenverplichting staat in artikel 17, eerste lid, van de Pw en houdt in dat de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting tijdens bijstandsverlening levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
4.3.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In die zin is het aan het bestuursorgaan om de schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van het niet melden van de voor de bijstandsverlening relevante feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Indien het bestuursorgaan hierin slaagt is het vervolgens aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [1]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Het is, zoals verweerder heeft gesteld, van belang dat degene die bijstand ontvangt en daarnaast als zelfstandig ondernemer wil gaan werken, hier eerst toestemming voor vraagt bij de bijstandsverlenende instantie. Dit hebben eisers niet gedaan. Meneer [eiser 1] heeft tijdens het gesprek op 20 juli 2022 medegedeeld aan verweerder dat hij is begonnen met ondernemen, maar heeft hier geen toestemming voor gevraagd. Uit de stukken blijkt dat hij, op het moment van de mededeling, ook al betalingen voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. Alleen dit al maakt dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Het betoog van eisers dat de inlichtingenverplichting niet is geschonden omdat zij uit eigen beweging bij verweerder hebben gemeld dat de meneer [eiser 1] zijn onderneming heeft ingeschreven bij de KvK slaagt, gelet op het voorgaande, niet. Ook de stelling dat het op de weg van verweerder lag om gegevens op te vragen bij de KvK leidt niet tot een ander oordeel, het immers vaste rechtspraak dat een KvK-registratie een voor de bijstandsverlening relevant gegeven is dat moet worden gemeld bij verweerder. [2]
4.5.
Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eisers ondanks herhaalde verzoeken niet de (juiste) gegevens hebben verstrekt om de inkomsten, die eisers uit de onderneming hebben, vast te kunnen stellen en daarmee het recht op bijstand te beoordelen. De rechtbank constateert dat eisers, ondanks meerdere kansen, hebben nagelaten om alle noodzakelijke gegevens aan te leveren. Verweerder heeft laatstelijk op 16 november 2022 om diverse stukken verzocht. In reactie hierop hebben eisers met de e-mail van 17 november 2022 een aantal stukken overgelegd. Eisers hebben echter niet alle gevraagde stukken aangeleverd. Zo heeft verweerder nog te weinig informatie over de inkomsten, missen de bankafschriften van de zakelijke rekening in de periode 1 juni 2022 tot 13 juni 2022, missen de bankafschriften van de persoonlijke ING-rekening van eisers en zijn er onvoldoende gegevens verstrekt over de werkuren
.Zoals verweerder heeft gesteld, is het bij iemand die onderneemt en tevens bijstand ontvangt van belang maandelijks de inkomsten door te geven om zo het recht op bijstand vast te kunnen stellen. De gegevens die eisers wel hebben overgelegd, zoals de facturen, zijn hiervoor onvoldoende.
4.6.
Voor zover eisers betogen dat hen niet kan worden verweten dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, slaagt dit betoog evenmin. Verweerder heeft terecht overwogen dat de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting is waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. De omstandigheid dat eisers de Nederlandse taal onvoldoende beheersen maakt dat niet anders. [3] Daarbij acht de rechtbank het van belang dat er veelvuldig contact is geweest tussen eisers en verweerder. Eisers en verweerder hebben voorafgaand aan de bovengenoemde besluitvorming veelvuldig gesproken over de (on)mogelijkheden van het ondernemen in de bijstand. Eisers zijn ook gewezen op de gevolgen van ondernemerschap op zijn recht op bijstand. Eisers zijn ook geïnformeerd over het belang van het (laten) bijhouden van een simpele administratie. Eisers zijn ook gewezen op de mogelijkheid van een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Dat verweerder niet is ingegaan op het laatste verzoek van eisers om een fysiek gesprek, leidt niet tot een ander oordeel. Dit zou namelijk de vijfde afspraak tussen eisers en verweerder zijn, en volgens verweerder heeft een fysieke afspraak geen meerwaarde zolang de juiste gegevens niet zijn aangeleverd.
4.7.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Dit hebben eisers niet gedaan. Voor zover eisers betogen dat verweerder het recht op bijstand aan de hand van de overgelegde facturen had kunnen vaststellen, heeft verweerder terecht overwogen dat deze facturen onvoldoende inzicht bieden in de daadwerkelijke inkomsten.
4.8.
Gelet op de hiervoor vastgestelde schending van de inlichtingenverplichting was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw verplicht om de bijstand in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht de te veel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen het besluit van 30 september 2022 waarbij verweerder het saldo van de vordering heeft verhoogd met de verschuldigde loonheffing.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:76.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CrVB van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2291.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1704.