ECLI:NL:RBDHA:2024:214
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Maalsen, betwist deze beslissing en voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar situatie in Kroatië en dat de besluitvorming in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en concludeert dat de staatssecretaris het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris mag uitgaan van de gegevens in Eurodac, waaruit blijkt dat eiseres eerder een asielaanvraag in Kroatië heeft ingediend. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat haar medische situatie aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht naar Kroatië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat Kroatië niet in staat is om de rechten van eiseres te waarborgen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de noodzaak voor de staatssecretaris om te vertrouwen op de samenwerking met Kroatië in asielzaken.