ECLI:NL:RBDHA:2024:21398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
NL24.40544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije en de toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 29 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor zijn besluit en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Dublinverordening van toepassing is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Bulgarije geen passende zorg of opvang kan krijgen, en de rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om verder onderzoek te doen naar de situatie in Bulgarije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40544
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, I.S. Ibrahim als tolk en de gemachtigde van de minister. Ook de vader van eiser was op de zitting aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid?
5. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat in het voornemen nauwelijks is ingegaan op de individuele aspecten die eiser in het aanmeldgehoor naar voren heeft gebracht. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juni 20242.
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit pagina 3 van het voornemen blijkt dat de verklaringen van eiser ook bij de beoordeling zijn betrokken. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, laat onverlet dat het voornemen onder opgave van de redenen die voor de minister van belang zijn geweest, is genomen. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023, r.o. 2.13, waarnaar de Afdeling nog recent heeft verwezen in de uitspraak van 5 augustus 20244. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en C.K.
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is in Bulgarije de opvang, medische zorg en het herkennen van kwetsbare personen ontoereikend. Ook is volgens hem de rechtsbijstand onvoldoende, waardoor er onder meer in het geval van detentie geen sprake is van een effectief rechtsmiddel. Eiser verwijst daartoe naar het document “Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Bulgarije” van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van juli 2024, het AIDA-rapport van april 2024, update 2023 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juni 20245, r.o. 8.4. Eiser wijst er verder op dat Bulgarije zijn asielaanvraag heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, wat veronderstelt dat zijn asielaanvraag daar als ingetrokken wordt beschouwd. In het besluit gaat de minister volgens eiser uit van verkeerde lezing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Als gevolg daarvan heeft de minister niet onderkend dat hij mogelijk niet (opnieuw) in de asielprocedure zal worden toegelaten en heeft de minister daar onvoldoende onderzoek naar gedaan. Eiser wijst ook op zijn persoonlijke situatie. Hij heeft in Bulgarije in detentie een
2 NL24.12055 en NL24.12057 (niet gepubliceerd).
5 NL24.12055 en NL24.12057 (niet gepubliceerd).
suïcidepoging gedaan en twee suïcidepogingen gezien. Hij heeft door zijn ervaringen in Bulgarije medische problemen en heeft zich ook in Nederland suïcidaal geuit. Eiser verwijst daartoe naar de screening bij de GZA van 10 mei 2024, het aanmeldgehoor van 18 mei 2024, p. 11 en de calamiteitenmelding van 18 mei 2024. Eiser heeft ook zijn patiëntendossier, bijgewerkt tot 12 juli 2024, overgelegd.. Eiser stelt dat de minister ten onrechte niet heeft onderzocht of er voor hem wel passende zorg en opvang is in Bulgarije.
6.1. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Bulgarije bevestigd in de onder meer de uitspraken van 16 augustus 20236, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, 29 februari 20247 en 27 juni 20248. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.9 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.10
6.2. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De verwijzing naar het AIDA-rapport update 2023 en het document van VWN van juli 2024 is hiervoor onvoldoende. In de voornoemde uitspraken van de Afdeling is de situatie in Bulgarije voor Dublinclaimanten beoordeeld. De Afdeling is in die uitspraken (onder andere) ingegaan op de toegang tot opvangvoorzieningen, de (leef)omstandigheden in de opvangvoorzieningen, de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en de omstandigheden in detentie in Bulgarije en heeft daarin geoordeeld dat er geen aanknopingspunten bestaan dat Dublinclaimanten in Bulgarije een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft geen nieuwe informatie overgelegd die kan leiden tot een ander oordeel dan gegeven in voornoemde jurisprudentie. In dit verband wijst de rechtbank op de Afdelingsuitspraak van 27 juni 202411, waaruit volgt dat het meest recente AIDA-rapport geen wezenlijk andere informatie bevat dan het AIDA- rapport update 2022. Hieraan kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien. Hetzelfde geldt voor het document van VWN, nu daarin voornamelijk wordt teruggegrepen op het AIDA-rapport update 2023. De minister heeft in het besluit dus mogen verwijzen naar de Afdelingsjurisprudentie.
6.3. Ook de verklaringen van eiser over wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt zijn onvoldoende. Eiser heeft zijn verklaringen niet nader onderbouwd. Voor zover uitgegaan moet worden van zijn verklaringen, kan eiser bovendien bij voorkomende problemen klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk
9 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
10 Arrest Jawo, punten 91-92.
of bij voorbaat zinloos is. Ook blijkt uit de ervaringen van eiser in het kader van zijn illegale inreis niet dat hij als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie terecht zal komen.
6.4. Over het claimakkoord op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft terecht opgemerkt dat het besluit geen blijk geeft van een juiste lezing van dat artikel. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit echter niet dat de beoordeling in het besluit op dit punt onzorgvuldig is. De minister heeft in het besluit terecht het standpunt ingenomen dat uit het claimakkoord niet volgt dat Bulgarije zich jegens eiser niet aan de internationale verplichtingen houdt. Ook hier geldt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser aannemelijk maakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Volgens eiser is dit het geval omdat hij vreest dat zijn verzoek niet opnieuw zal worden behandeld. Eiser heeft in beroep gewezen op de volgende passage uit het AIDA-rapport update 2023, p. 50:
“Since 2020, the LAR explicitly provides for the mandatory reopening of an asylum procedure with respect to an applicant who is returned to Bulgaria under the Dublin Regulation, provided that s/he has not been issued a decision on merits while in absentia. The SAR’s practice following this particular amendment has been so far in line with the law, and returnees whose asylum procedures had been only terminated (discontinued) after their absconding do not face obstacles in principle to have their determination procedures reopened.”De rechtbank ziet niet in waarom deze passage op de situatie van eiser van toepassing is en hij moeilijkheden zal ondervinden met de het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure. Niet is gebleken dat in afwezigheid van eiser een beslissing is genomen op zijn asielaanvraag. Het claimakkoord gaat er immers van uit dat eiser zijn asielverzoek heeft ingetrokken. De verklaringen van eiser bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. De rechtbank merkt ook op dat de Bulgaarse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat ze de asielaanvraag van eiser zullen behandelen in overeenstemming met de internationale verplichtingen, waaronder het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat voor de in het eerste lid, aanhef en onder c, bedoelde gevallen, de lidstaat ervoor zorgt dat de vreemdeling gerechtigd is om te verzoeken dat de behandeling van zijn asielaanvraag wordt afgerond, of een nieuwe asielaanvraag in te dienen die niet wordt beschouwd als een opvolgende aanvraag. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht dat de Bulgaarse autoriteiten zich hier niet aan zullen houden. De minister hoefde dus geen nader onderzoek te doen naar aanleiding van het claimakkoord.
6.5. Over de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Uit het patiëntendossier van 12 juli 2024 en het BMA-advies van 30 september 2024 blijkt dat de huisarts spreekt van PTSS klachten, dat eiser gesprekken heeft met de praktijkondersteuner GZA en valeriaan gebruikte. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij één keer in de week een gesprek heeft met een psycholoog en dat hij kalmerings- en slaapmiddelen gebruikt. Op dit moment heeft eiser geen suïcidale gedachten meer, maar hij vreest wel dat deze terug zullen komen in Bulgarije. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier en de verklaringen van eiser niet dat hij op dit moment specialistische zorg nodig heeft. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen passende zorg of opvang kan krijgen. De verwijzing naar p. 50 en 86 van het AIDA-rapport update 2023 is daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van
29 februari 202412. Volgens de Afdeling volgt weliswaar uit het AIDA-rapport update 2022 – net zoals de rechtbank ziet in update 2023 – dat er in Bulgarije voor Dublinclaimanten obstakels bestaan in de vorm van wachttijden voor de toegang tot bepaalde vormen van gezondheidszorg, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Dublinclaimanten structureel geen toegang tot medische basiszorg krijgen. De Afdeling heeft uit voornoemd rapport ook afgeleid dat in Bulgarije psychologische behandeling en ondersteuning beschikbaar is in de opvangcentra, waar eiser dus terecht zal komen. Eiser heeft ook gewezen op p. 87 en 88 van het AIDA-rapport update 2023, waaruit onder meer blijkt dat in 2023 het algemene gebrek aan beoordeling en identificatie van kwetsbaarheid de belangrijkste tekortkoming bleef tijdens de asielprocedure. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er in het geheel geen screening van kwetsbare personen plaatsvindt. De minister heeft er ook terecht op gewezen dat eisers medische gegevens, met zijn toestemming, op grond van artikel 32 van de Dublinverordening kunnen worden uitgewisseld met Bulgarije. Gelet op het voorgaande hoefde de minister ook geen nader onderzoek te doen of eiser in Kroatië passende zorg en opvang kan krijgen.
6.7. Voor zover eiser een beroep doet op het arrest C.K.13 in de zin dat overdacht aan Bulgarije zelf tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen leidt voor zijn gezondheidstoestand, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. De rechtbank
ziet in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten dat de medische toestand van eiser zo slecht is dat de overdracht aan Duitsland zelf aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat het BMA heeft geconcludeerd dat eiser kan reizen.
6.8. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. Er is geen sprake van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat hij, mede gelet op zijn trauma’s, veel steun heeft aan zijn vader in Nederland. Hij heeft een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij bij elkaar willen blijven. In het besluit heeft de minister artikel 16 van de Dublinverordening verkeerd toegepast: de minister stelt dat sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid, maar dat volgt niet uit artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juni 202414. Eiser betoogt ook dat gelet op zijn ervaringen niet van hem mag worden verwacht dat hij terugkeert naar Bulgarije. De minister had alle aspecten in zijn zaak in samenhang moeten beoordelen, en daarin aanleiding moeten zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser verwijst naar de

12.ECLI:NL:RVS:2024:303.

13 Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
14 NL24.12055 en NL24.12057 (niet gepubliceerd).
uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 1 februari 202415, zittingsplaats Roermond van 12 juli 202416 en zittingsplaats Amsterdam van 13 augustus 202417.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is, alleen al omdat niet is gebleken van een van de in dat artikel genoemde situaties en omstandigheden – zoals ernstige ziekte, zware handicap of hoge leeftijd –waardoor eiser en zijn vader van elkaar afhankelijk zouden zijn.
7.2.
Verder hoefde de minister geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser en zijn vader bij elkaar willen blijven, en dat eiser steun ondervindt van zijn vader, mocht de minister dit onvoldoende vinden om van de overdracht af te zien. Eiser heeft met de overgelegde verklaring niet aannemelijk gemaakt dat zij van elkaar afhankelijk zijn en dat hij zich zonder zijn vader in Bulgarije niet staande kan houden. Ook is de Dublinverordening er niet op gericht om gezinshereniging op reguliere gronden mogelijk te maken. Eiser kan daartoe een aparte aanvraag indienen. Verder heeft de minister, zoals in rechtsoverweging 6.3 en 6.5 is toegelicht, de ervaringen van eiser en de gestelde medische gevolgen daarvan voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft er onder meer op gewezen dat eiser bij voorkomende problemen kan klagen en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer geen medische zorg kan krijgen. Ook kan uit de ervaringen van eiser niet worden afgeleid dat hij als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Tegen deze achtergrond mocht de minister de ervaringen en medische problemen van eiser onvoldoende vinden om aan te nemen dat overdracht in zijn geval onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

15.ECLI:NL:RBDHA:2024:2062.

16 NL23.9075 en NL23.6135 (niet gepubliceerd).
17 NL24.5037 en NL24.5038 (niet gepubliceerd).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.