ECLI:NL:RBDHA:2024:21300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.40075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 29 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van alle lidstaten, inclusief Kroatië. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan vertrouwen op de Kroatische autoriteiten vanwege zijn negatieve ervaringen daar, waaronder detentie en slechte behandeling. Hij heeft ook verwezen naar verschillende rapporten en uitspraken die zijn zorgen ondersteunen, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie die eiser heeft overgelegd onvoldoende is om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is openbaar gemaakt op 11 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40075
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Demirtas),

en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Lotfi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst daartoe op zijn eigen ervaringen. Hij is in Kroatië gedwongen is om asiel aan te vragen en vingerafdrukken aan te geven. Ook is hij 4 dagen in detentie geplaatst, waar hij slecht is behandeld. Hij heeft daarom geen vertrouwen dat de Kroatische autoriteiten zich jegens hem aan hun internationale verplichtingen zullen houden, ook omdat uit landeninformatie bekend is dat de Kroatische autoriteiten gewelddadig zijn. Eiser vreest ook dat hij bij overdracht in detentie zal worden geplaatst en/of slachtoffer zal worden van een pushback. Eiser wijst daartoe op het AIDA-rapport van juli 2024, update 2023, met name pagina 53. Op die pagina wordt verwezen naar een uitspraak van Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 20232, waarin onder meer pushbacks door Kroatië worden beschreven. Eiser wijst ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 20243, waarin – met een verwijzing naar de uitspraak van Verwaltungsgericht Braunschweig – vraagtekens worden gezet bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Eiser verwijst ook naar informatie van Centre for Peace Studies (CPS) van januari 2024. Eiser betoogt dat de minister een onderzoekplicht heeft gelet op zijn verklaringen en de landeninformatie. Eiser verwijst in dat verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 27 maart 20244. Volgens eiser heeft de minister niet aan zijn onderzoekplicht voldaan en is het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Kroatië recent nog bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20245. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De informatie die eiser heeft overgelegd is daarvoor onvoldoende. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport update 2023 en de brief van CPS van 19 januari 2024 betrokken. De Afdeling is van oordeel dat uit deze informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Dat de Afdeling in de uitspraak niet expliciet heeft verwezen naar pagina 53 van het AIDA-rapport update 2023 en de daarin
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 2 A 269/22, ECLI:DE:VGBRAUN:2023:0508.2A269.22.00.
genoemde uitspraak van Verwaltungsgericht Braunschweig, betekent niet dat dit niet bij de beoordeling betrokken is. Bovendien sluit de beschrijving van de situatie in Kroatië in de uitspraak van Verwaltungsgericht Braunschweig aan bij (onder meer) de informatie van CPS. De Afdeling is uitdrukkelijk ingegaan op de stelling van CPS dat Dublinterugkeerders niet kunnen worden onderscheiden van asielzoekers, en dat daarom niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinterugkeerders slachtoffer worden van pushbacks. De Afdeling acht dit onvoldoende om een reëel risico aan te nemen, onder meer omdat er geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van pushbacks van Dublinterugkeerders en omdat uit de brief van CPS ook blijkt dat Dublinterugkeerders toegang krijgen tot de asielprocedure. De Afdeling is ook ingegaan op de omstandigheid dat volgens de informatie op het hele grondgebied van Kroatië pushbacks plaatsvinden. De Afdeling zag hierin ook geen concreet aanknopingspunt dat Dublinterugkeerders slachtoffer worden van pushbacks.
De verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië in het kader van zijn illegale inreis zijn ook onvoldoende om aan te nemen dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft zijn verklaringen niet met documenten onderbouwd. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat eiser als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten als hij problemen ondervindt. Er is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.3.
Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoefde in de overgelegde algemene informatie geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. Er is geen sprake van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.