ECLI:NL:RBDHA:2024:21193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.38445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser heeft na de zitting aanvullende informatie van de Franse autoriteiten overgelegd, waarop de minister heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en is tot een oordeel gekomen.

De rechtbank oordeelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser terecht is. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dat er niet is ingegaan op zijn individuele omstandigheden. De rechtbank weerlegt deze argumenten en concludeert dat de minister in zijn besluit voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom Frankrijk verantwoordelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Franse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op een onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter P.J. Blok en is openbaar gemaakt op 11 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38445
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, D.K. Ehigiene als tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft eiser na de zitting gelegenheid gegeven om een brief van de Franse autoriteiten te overleggen. Eiser heeft dat gedaan op 1 november 2024. De minister heeft daar dezelfde dag nog op gereageerd. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid?
6. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat in het voornemen niet op de individuele omstandigheden van eiser is ingegaan. Ook is in het voornemen niet ingegaan op de begeleidende brief van eiser van 17 april 2024 bij zijn asielaanvraag, waarin hij betoogt dat Italië verantwoordelijk is en waarbij hij een brief van dhr. [A] heeft overgelegd. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 20242. Eiser stelt dat een beroep van de minister op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 20233 geen doel treft, omdat het in die uitspraak met name ging om de lengte van het voornemen in vergelijking met het besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit pagina 3 van het voornemen blijkt dat de verklaringen van eiser ook bij de beoordeling zijn betrokken. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, laat onverlet dat het voornemen onder opgave van de redenen die voor de minister van belang zijn geweest, is genomen. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de richtinggevende uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, r.o. 2.14, waarnaar de Afdeling nog recent heeft verwezen in de uitspraak van
5 augustus 20245. De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 november 2023 ook het betoog van de vreemdeling besproken dat in het voornemen niet was ingegaan op zijn individuele ervaringen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de uitspraak uitsluitend betrekking had op de lengte van het voornemen en daarmee niet toepasbaar is op het betoog van eiser.
6.2.
Voor zover eiser op de zitting heeft betoogd dat de voorbereiding onzorgvuldig is, omdat in het claimverzoek van 30 mei 2024 niet is vermeld dat eiser ook in Italië heeft verbleven, slaagt dit betoog ook niet. In het vorige claimverzoek aan Frankrijk van 31 juli 2023 is vermeld dat eiser door Italië is gereisd en op 3 juli 2019 door Nederland aan Italië is overgedragen. Frankrijk is hiervan dus op de hoogte en heeft het claimverzoek destijds geaccepteerd. Eiser is na de overdracht aan Frankrijk binnen één week direct weer teruggekomen naar Nederland. De minister hoefde het eerdere verblijf van eiser in Italië niet nogmaals te vermelden in het claimverzoek van 30 mei 2024. De nadere toelichting van eiser dat hij in 2015 in Italië is aangekomen, en daar dus langere tijd heeft verbleven, maakt
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
ook niet dat sprake is van nieuwe informatie die voor Frankrijk relevant was om hun verantwoordelijkheid vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is sprake van structurele tekortkomingen in het (opvang)systeem in Frankrijk. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport update 2021, update 2022 en update 2023 en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 29 maart 20246 en 3 juni 20247. Eiser wijst ook op zijn eigen ervaringen in Frankrijk. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat de Franse autoriteiten na zijn vorige overdracht van 5 februari 2024 tegen hem hebben gezegd dat ze zijn zaak opnieuw zouden beginnen. Dat is echter niet gebeurd en eiser moest op straat slapen, in de winter en zonder eten. Hij is toen naar een organisatie gegaan om te klagen, maar die organisatie bleek hem niet te kunnen helpen. Eiser heeft in aanvulling hierop op de zitting verklaard dat hij na de overdracht van de Franse autoriteiten na één dag een brief heeft gekregen dat hij het land moet verlaten. Na de zitting heeft eiser de brief van 2 juni 2023 overgelegd en toegelicht dat het de afwijzing van een eerdere asielaanvraag betreft. Eiser stelt dat hij na de overdracht aan Frankrijk op de luchthaven op dit besluit is gewezen en dat hem mondeling is medegedeeld dat hij Frankrijk binnen 24 uur moest verlaten. Frankrijk heeft zich dus niet aan de toezegging gehouden dat zijn asielaanvraag in behandeling zou worden genomen. Volgens eiser lijkt dit op wat is beschreven in het AIDA-rapport update 2023, op p. 30 en 108.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Frankrijk recent nog bevestigd in de uitspraak van 30 augustus 20248. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Franse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.9 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.10
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De verwijzing naar de AIDA-rapporten update 2021, update 2022, update 2023 is daarvoor onvoldoende. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 augustus 2024 het meest recente AIDA-rapport update 2023 betrokken en heeft overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, is betrokken. In die uitspraak heeft de Afdeling over het voorgaande AIDA-rapport geoordeeld dat daaruit niet kan worden
6 NL24.2985 en NL24.2986 (niet gepubliceerd).
9 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
10 Arrest Jawo, punten 91-92.
opgemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn. Dat uit de rapporten blijkt dat de problemen in Frankrijk zich al lang voordoen en dus structureel zijn, betekent niet dat de gemelde problemen ook de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank ziet in de verwijzing naar de uitspraken van zittingsplaats Amsterdam ook geen aanleiding om te oordelen dat in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Deze uitspraken zagen namelijk op kwetsbare vreemdelingen en er is niet gesteld of gebleken dat eiser kwetsbaar is.
7.3.
Eiser heeft met de overgelegde brief van 2 juni 2023 ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Het betreft een besluit van de Franse autoriteiten waarbij een eerdere asielaanvraag van eiser is afgewezen. De minister heeft er terecht op gewezen dat het besluit een rechtsmiddelenclausule bevat. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat de Franse autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser niet nakomen. De brief kan ook niet dienen ter onderbouwing van de verklaring van eiser dat hij na de overdracht van 5 februari 2024 op dit besluit is gewezen en hem is medegedeeld dat hij het land binnen 24 uur moet verlaten. De verwijzing naar het AIDA-rapport update 2023, p. 30 en 108 is ook onvoldoende om daarvan uit te gaan. Daaruit blijkt niet dat Dublinterugkeerders bij de grens toegang wordt geweigerd en in een grensprocedure worden geplaatst. In het geval van eiser hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat ze de asielaanvraag van eiser behandelen in overeenstemming met de internationale verplichtingen, waaronder het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat in de artikel 18, onder d) bedoelde gevallen, de lidstaat ervoor zorgt dat de vreemdeling, als de asielaanvraag alleen in eerste aanleg is afgewezen, een beroep kan doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Daarom mag ook van eiser worden verwacht dat hij in Frankrijk klaagt als hij problemen ondervindt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De verklaring van eiser dat hij bij één organisatie heeft geklaagd en niet werd geholpen, is daarvoor onvoldoende.
7.4.
Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.