ECLI:NL:RBDHA:2024:21150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL23.28666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een statushouder met psychische problematiek en motiveringsgebrek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 april 2024, wordt de asielaanvraag van eiser, een statushouder uit Pakistan, behandeld. Eiser heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 6 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard, met de stelling dat eiser in Italië internationale bescherming geniet tot en met 23 november 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 12 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar kan worden aangemerkt, ondanks zijn psychische problemen. De rechtbank stelt vast dat er een motiveringsgebrek is en geeft de Staatssecretaris de gelegenheid om dit gebrek te herstellen door een BMA-advies op te vragen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond Bestuursrecht zaaknummer: NL23.28666
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser](V-nummer: [V-nummer]), eiser,
(gemachtigde: mr. S.M.L.L. Bijloos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Inleiding

1. Bij besluit van 6 september 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij beslist dat eiser zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Italië.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer NL23.28667).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.28667, op de zitting van
12 maart 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Parvez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook waren hierbij aanwezig de zus en de broer van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het bestreden besluit

4. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft op 6 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
5. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet tot en met 23 november 2025. De staatssecretaris stelt dat eiser voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, onder a tot en met e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Volgens de staatssecretaris is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat Italië op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel
3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag niet nakomt. Volgens de staatssecretaris zijn de verklaringen van eiser en documenten omtrent zijn psychische problemen onvoldoende om te kunnen stellen dat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid. Eisers situatie is niet dusdanig ernstig dat hij terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die voldoet aan de criteria die zijn genoemd in het arrest Ibrahim [1] . Eiser heeft als statushouder dezelfde rechten als Italiaanse staatsburgers en hij heeft in Italië toegang tot medische zorg. Van eiser kan verwacht worden dat hij zich voldoende inspant om zijn rechten in Italië te effectueren. Ook kan van eiser verwacht worden dat hij de bescherming kan inroepen bij de autoriteiten in Italië voor de problemen die hij heeft en dat hij kan klagen bij de autoriteiten als eiser niet tevreden is over het optreden van de autoriteiten.
6. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eisers verklaringen en documenten omtrent zijn psychische problemen onvoldoende zijn om te kunnen stellen dat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid. Verwezen wordt naar Informatiebericht 2021/56 ‘asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’ waaruit blijkt dat de aanwezigheid van medische problematiek niet zonder meer leidt tot het aanmerken van een vreemdeling als bijzonder kwetsbaar. Volgens de staatssecretaris heeft eiser niet onderbouwd dat hij om hulp en medische zorg heeft gevraagd. Niet is gebleken dat eiser heeft geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties of dat klagen voor eiser niet mogelijk is.

De gronden van beroep

7. Volgens eiser is zijn asielaanvraag ten onrechte afgewezen als niet-ontvankelijk. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verzoekt om hetgeen op dit punt is aangevoerd in de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
7.1.
Eiser voert aan dat hij vanwege zijn medische situatie is aan te merken als een bijzonder kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Ibrahim. Eiser heeft bij de zienswijze zijn medisch dossier overgelegd waarin tevens rapportages zijn opgenomen van zijn opname in Veldzicht. Eiser is bekend met ernstige psychische problematiek, welke problematiek ook in Italië aanwezig was en waarvoor eiser daar gedurende een periode psychologische hulp heeft gekregen. Deze hulp was echter slechts tijdelijk. Eiser kreeg geen hulp van de autoriteiten in Italië. Eiser heeft e-mails gestuurd naar de autoriteiten met de vraag om hulp. Hij heeft deze e-mails gestuurd toen hij nog onder behandeling stond en daarom was hij daartoe in staat. Eiser heeft onderbouwd waarom hij de e-mails niet meer heeft, deze e-mails stonden op zijn telefoon en eiser heeft deze telefoon niet meer.
7.2.
Eiser betwist dat hij in Italië dezelfde rechten heeft als Italiaanse staatsburgers.
Volgens eiser heeft hij in Italië geen toegang tot medische zorg, omdat hij geen geld heeft. Zonder geld heeft hij geen onderkomen, eten of toegang tot medische zorg. Uit eisers verklaringen in combinatie met de rapporten die eiser heeft ingebracht, blijkt dat hij in Italië geen toegang tot de voor hem noodzakelijke medische zorg en opvang zal hebben. Daarmee loopt eiser een risico op schending van artikel 3 EVRM indien hij moet terugkeren naar Italië. Het ligt vervolgens op de weg van de staatssecretaris om alsnog de Italiaanse autoriteiten te verzoeken of dit al dan niet zo is.
7.3.
Eiser voert aan dat, gelet op de familierechtelijke relatie met zijn zus die in Nederland verblijft, de band met Nederland veel groter is dan met Italië. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn broer en zijn zus in Nederland voor hem zorgen en dat hij zonder hen niet zelfstandig kan leven.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet betwist dat de Italiaanse autoriteiten aan hem internationale bescherming hebben verleend, dat er op grond daarvan een asielvergunning aan hem is verleend die geldig is tot 23 november 2025 en dat hij gelet hierop zal worden toegelaten tot het grondgebied van Italië, zoals staat in de schriftelijke reactie van 26 april 2023 op het claimverzoek.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] is reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. Ten aanzien van statushouders in Italië heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders weliswaar moeilijk is, maar niet zodanig slecht is dat er sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er voor statushouders in zijn algemeenheid een reëel risico bestaat om in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht te komen. In die uitspraak concludeert de Afdeling dan ook dat ten aanzien van Italië voor wat betreft statushouders nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel heeft de Afdeling nadien nog diverse malen herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraken van 8 mei 2023 [3] , 30 juni 2023 [4] , 21 augustus 2023 [5] en 14 september 2023 [6] . Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op het Italiaanse Decreet van augustus 2023. [7]
Hoewel de rechtbank haar standpunt volgt dat uit dit Decreet blijkt dat de situatie van statushouders in Italië niet meer hetzelfde is als voorheen, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris hierdoor niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van Italië. Temeer ook omdat de laatste uitspraak waarin de Afdeling heeft bevestigd dat er ten aanzien van Italië nog wel mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dateert van na het Decreet.
10. De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een vergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de onderhavige procedure geen BMA-advies heeft opgevraagd. Dit advies is wel uitgebracht in het kader van de procedure over het verzoek van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. In het Informatiebericht 2021/56 ‘asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’(het informatiebericht), waarnaar de staatssecretaris verwijst, is opgenomen dat volwassenen enkel onder bijzondere omstandigheden (medische en/of overige problematiek) als bijzonder kwetsbaar zullen worden aangemerkt. Of er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Uit het informatiebericht volgt dat zelfredzaamheid of een gebrek daaraan in dit kader een essentieel aandachtspunt is. Indien de bijzondere kwetsbaarheid van minderjarigen of meerderjarigen (mede) zou kunnen voortvloeien uit medische omstandigheden van een zekere ernst, is BMA onderzoek noodzakelijk. Een BMA rapport kan daarbij inzicht verschaffen in de aard en ernst van medische problematiek. Indien bij uitblijven van een medische behandeling een noodsituatie zal optreden, zal in de regel sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid. Bij minder ernstige medische problematiek kan echter ook sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid, met name wanneer die van zodanige aard is dat de zelfredzaamheid daardoor in overwegende mate is aangetast. Aan de hand van het medisch advies kan in het verzoek om individuele garanties aan de aan de autoriteiten verduidelijkt worden van welke aandoening sprake is en welke medische ondersteuning vereist is.
10. De gemachtigde van eiser heeft zowel in de zienswijze als in de gronden van beroep verwezen naar het medisch dossier van eiser. Dit medisch dossier bevat stukken van GZA, een brief van MetGGZ en een rapportage van Veldzicht in het kader van de overdracht aan het AZC na opname in Veldzicht. Uit de stukken van GZA volgt dat eiser te kampen heeft met psychische problematiek en dat hij kampt met angstgedachten en gedachten aan suïcide.
Ook uit de rapportage van Veldzicht komen de psychische problemen waarmee eiser kampt naar voren. Voorts is door de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de zelfredzaamheid van eiser in het gedrang komt op het moment dat hij niet de hulp krijgt die hij nodig heeft voor zijn psychische problemen. Gelet op deze namens eiser ingebrachte informatie, in combinatie met de tekst van het informatiebericht, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de onderhavige procedure aanleiding had moeten zien om een BMAadvies op te vragen. Nu de staatssecretaris dit heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Ibrahim-arrest.
13. Het voorgaande brengt met zich dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor moet de staatssecretaris alsnog een BMA-advies opvragen en dit kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken. Dat kan met een aanvullende motivering of met een nieuw besluit, na of gelijktijdig onder intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
13. De staatssecretaris moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de staatssecretaris gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de staatssecretaris. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat de staatssecretaris de herstelmogelijkheid ongebruikt laat.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de overige beroepsgronden en over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • draagt de staatssecretaris op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen zes weken na plaatsing van deze uitspraak in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak; - houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W.M. Heyman, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 april 2024
Mr. E.W.M. Heyman Rechter
Rechtbank Limburg
F.A.E. van de Venne
Griffier
Rechtbank Limburg
Documentcode: DSR35912887

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
2.Zie onder meer de uitspraak van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
7.Decreet van 7 augustus 2023, waarin het Italiaanse ministerie van Binnenlandse zaken aan de verschillende prefecturen heeft opgedragen om plaats te maken in de opvanglocaties, in het bijzonder door vreemdelingen met een beschermingsstatus te verwijderen.