7.3.Eiser voert aan dat, gelet op de familierechtelijke relatie met zijn zus die in Nederland verblijft, de band met Nederland veel groter is dan met Italië. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn broer en zijn zus in Nederland voor hem zorgen en dat hij zonder hen niet zelfstandig kan leven.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet betwist dat de Italiaanse autoriteiten aan hem internationale bescherming hebben verleend, dat er op grond daarvan een asielvergunning aan hem is verleend die geldig is tot 23 november 2025 en dat hij gelet hierop zal worden toegelaten tot het grondgebied van Italië, zoals staat in de schriftelijke reactie van 26 april 2023 op het claimverzoek.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)is reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. Ten aanzien van statushouders in Italië heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders weliswaar moeilijk is, maar niet zodanig slecht is dat er sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er voor statushouders in zijn algemeenheid een reëel risico bestaat om in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht te komen. In die uitspraak concludeert de Afdeling dan ook dat ten aanzien van Italië voor wat betreft statushouders nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel heeft de Afdeling nadien nog diverse malen herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraken van 8 mei 2023, 30 juni 2023, 21 augustus 2023en 14 september 2023. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op het Italiaanse Decreet van augustus 2023.
Hoewel de rechtbank haar standpunt volgt dat uit dit Decreet blijkt dat de situatie van statushouders in Italië niet meer hetzelfde is als voorheen, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris hierdoor niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van Italië. Temeer ook omdat de laatste uitspraak waarin de Afdeling heeft bevestigd dat er ten aanzien van Italië nog wel mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dateert van na het Decreet.
10. De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een vergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de onderhavige procedure geen BMA-advies heeft opgevraagd. Dit advies is wel uitgebracht in het kader van de procedure over het verzoek van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. In het Informatiebericht 2021/56 ‘asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’(het informatiebericht), waarnaar de staatssecretaris verwijst, is opgenomen dat volwassenen enkel onder bijzondere omstandigheden (medische en/of overige problematiek) als bijzonder kwetsbaar zullen worden aangemerkt. Of er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Uit het informatiebericht volgt dat zelfredzaamheid of een gebrek daaraan in dit kader een essentieel aandachtspunt is. Indien de bijzondere kwetsbaarheid van minderjarigen of meerderjarigen (mede) zou kunnen voortvloeien uit medische omstandigheden van een zekere ernst, is BMA onderzoek noodzakelijk. Een BMA rapport kan daarbij inzicht verschaffen in de aard en ernst van medische problematiek. Indien bij uitblijven van een medische behandeling een noodsituatie zal optreden, zal in de regel sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid. Bij minder ernstige medische problematiek kan echter ook sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid, met name wanneer die van zodanige aard is dat de zelfredzaamheid daardoor in overwegende mate is aangetast. Aan de hand van het medisch advies kan in het verzoek om individuele garanties aan de aan de autoriteiten verduidelijkt worden van welke aandoening sprake is en welke medische ondersteuning vereist is.
10. De gemachtigde van eiser heeft zowel in de zienswijze als in de gronden van beroep verwezen naar het medisch dossier van eiser. Dit medisch dossier bevat stukken van GZA, een brief van MetGGZ en een rapportage van Veldzicht in het kader van de overdracht aan het AZC na opname in Veldzicht. Uit de stukken van GZA volgt dat eiser te kampen heeft met psychische problematiek en dat hij kampt met angstgedachten en gedachten aan suïcide.
Ook uit de rapportage van Veldzicht komen de psychische problemen waarmee eiser kampt naar voren. Voorts is door de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de zelfredzaamheid van eiser in het gedrang komt op het moment dat hij niet de hulp krijgt die hij nodig heeft voor zijn psychische problemen. Gelet op deze namens eiser ingebrachte informatie, in combinatie met de tekst van het informatiebericht, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de onderhavige procedure aanleiding had moeten zien om een BMAadvies op te vragen. Nu de staatssecretaris dit heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Ibrahim-arrest.
13. Het voorgaande brengt met zich dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor moet de staatssecretaris alsnog een BMA-advies opvragen en dit kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken. Dat kan met een aanvullende motivering of met een nieuw besluit, na of gelijktijdig onder intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
13. De staatssecretaris moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de staatssecretaris gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de staatssecretaris. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat de staatssecretaris de herstelmogelijkheid ongebruikt laat.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de overige beroepsgronden en over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.