ECLI:NL:RBDHA:2024:21065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.42508 en NL24.42510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Syrische eisers niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in de zaken NL24.42508 en NL24.42510, waarbij de asielaanvragen van twee Syrische eisers niet in behandeling zijn genomen. De eisers, geboren in 1981 en 1982, hadden op 30 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvragen. De eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht heeft aangenomen dat Polen zijn internationale verplichtingen zal naleven, en dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat dit niet het geval zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is om de aanvragen in Nederland te behandelen. De eisers krijgen geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42508 en NL24.42510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1

en
[eiser 2], eiser 2
V-nummers: [V-nummer 1] respectievelijk [V-nummer 2]
Samen: eisers
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 30 oktober 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2024 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op [datum 1] 1981 respectievelijk [datum 2] 1982 en hebben de Syrische nationaliteit. Eisers hebben op 30 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname van eisers gedaan. Polen heeft deze verzoeken aanvaard.
2. Eisers voeren daartegen aan dat hun asielaanvraag ten onrechte niet in Nederland in behandeling is genomen. Zij stellen dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers hebben in Polen gedwongen hun vingerafdrukken moeten afgeven. Daarnaast zijn zij ernstig mishandeld door de politie en zijn zij geboeid meegenomen door de politie. Overdracht aan Polen getuigt van onevenredige hardheid. Eisers doen daarnaast een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Niet in geschil is dat eisers een asielaanvraag hebben gedaan in Polen. Verweerder heeft terecht overwogen dat in het geval van Polen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden aangenomen dat Polen zijn Unierechtelijke en internationale verplichtingen ten aanzien van eisers zal naleven. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 september 2024. [4]
4. Eisers hebben niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook in de verklaringen van eisers over hun ervaringen in Polen heeft verweerder hiervoor geen aanleiding hoeven zien. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eisers niet geklaagd hebben bij de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor hen niet bestond of zinloos zou zijn geweest. Bovendien heeft Polen met het claimakkoord de terugname van eisers geaccepteerd. Eisers zullen daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en hun aanvragen zullen in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
5. In het kader van het betoog van eisers dat overdracht aan Polen van een onevenredige hardheid getuigt, zijn door eisers alleen de gestelde slechte ervaringen in Polen naar voren gebracht. Deze omstandigheden zien evenwel enkel op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [5] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eisers geen andere individuele omstandigheden naar voren hebben gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 december 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2014.
5.ECLI:NL:RVS:2014:3164, Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.