Beoordeling door de rechtbank
Het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen ( NL24.556)
1. Omdat verweerder alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist is verweerder aan het beroep tegemoetgekomen. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het bestreden besluit (NL24.32487)
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 4 september 2020 zijn opvolgende asielaanvraag ingediend.
3. Eiser heeft op 27 mei 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen omdat Hongarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van 23 september 2015 gegrond verklaard.Op 10 december 2015 is het door verweerder tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.Op 20 juni 2016 is eiser in de nationale procedure opgenomen. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bekeerd is tot het christendom. Verweerder heeft de asielaanvraag bij besluit van 22 mei 2017 afgewezen als ongegrond. Deze rechtbank en zittingsplaats, heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.De Afdeling heeft het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.Hiermee staat het besluit van 22 mei 2017 in rechte vast.
4. Op 26 augustus 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 4 september 2019 buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet volledig was. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard.Het besluit staat hiermee in rechte vast.
5. Op 4 september 2020 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Hij heeft kort samengevat aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran is bekeerd tot het christendom en dat sprake is van geloofsverdieping. Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd: prints van zijn sociale media-account, brieven van de kerkenraad van de Protestantse Gemeente [plaats] van 1 december 2019 en 20 augustus 2020, een doopakte van [kerk 1] van 12 februari 2017 en een brief van de heer [naam 2] van de [kerk 2] van 26 juli 2021.
6. Bij beschikking van 29 juli 2021 is deze aanvraag niet ontvankelijk verklaard.Het door eiser daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard.De Afdeling heeft het door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van 29 juli 2021 vernietigd.Verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen.
7. Eiser heeft vervolgens nog de volgende documenten overgelegd: een verklaring van de Protestantse gemeente in [plaats] van 22 oktober 2021, een doopcertificaat van [kerk 3] van 14 mei 2023 en een verklaring van [naam 3] van de [kerk 3] .
8. Bij het bestreden besluit van 14 augustus 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.Verweerder acht de bekering en geloofsgroei van eiser niet geloofwaardig. Eisers bekering is eerder ongeloofwaardig gevonden. Eisers verklaringen over de gestelde bekering en geloofsverdieping zijn summier en bovendien tegenstrijdig met zijn verklaringen afgelegd in de eerdere asielaanvragen. Eiser kan verder onvoldoende uitleggen waarom hij op 14 mei 2023 opnieuw gedoopt is. Ook verklaart eiser onvoldoende over waarom de activiteiten, waaronder het volgen van Bijbelstudie, voor hem belangrijk zijn. Ook heeft eiser onvoldoende kennis van het geloof. De verklaringen van derden die eiser heeft overgelegd, maken de bekering en geloofsverdieping van eiser niet alsnog geloofwaardig. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers bekering. Dat eiser actief is op sociale media heeft hij slechts beperkt onderbouwd en niet inzichtelijk is of eisers account openbaar is en hoeveel volgers eiser heeft. Eiser heeft verder niet duidelijk onderbouwd hoe hij in Iran concreet zou willen evangeliseren. Tot slot stelt verweerder dat in rechte is vast komen te staan dat eisers gestelde afwending van de islam niet geloofwaardig is. Omdat eiser in deze procedure enkel zijn gestelde geloofsverdieping naar voren heeft gebracht, heeft verweerder geen aanleiding gezien om opnieuw te beoordelen of eisers gestelde afvalligheid leidt tot problemen bij terugkeer naar Iran.
9. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte zijn bekering en geloofsgroei niet geloofwaardig heeft gevonden. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard ten opzichte van zijn eerdere asielaanvragen. Eiser heeft verder uitgelegd dat hij na zijn eerste doop verwachtte dat hij Jezus echt zou gaan voelen, maar dat bleef uit. Eiser had later last van een depressie en paniekaanvallen. Na gesprekken met de voorganger verdwenen de paniekaanvallen. Eiser heeft daarmee voldoende uitgelegd waarom hij zich op 14 mei 2023 opnieuw heeft laten dopen. Verweerder werpt verder ten onrechte tegen dat hij onvoldoende heeft uitgelegd waarom Bijbelstudie en naar de kerk gaan voor hem belangrijk zijn. De door eiser overgelegde documenten om zijn geloofsverdieping aannemelijk te maken, heeft verweerder onvoldoende in samenhang beoordeeld. Tot slot loopt eiser bij terugkeer naar Iran een risico omdat hij afvallig is. Eiser heeft zich op sociale media uitgelaten over zijn geloof en dat hij tegen de islam is. Verweerder had dus moeten beoordelen of er sprake is van toegedichte afvalligheid en wat de risico’s zijn bij terugkeer naar Iran. Ten onrechte heeft verweerder dat niet gedaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.De beschikking is ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022volgt dat in zaken over geloofsgroei verweerder als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De vreemdeling moet in de aanvraag dan ook goed toelichten waarom de als nieuw ingebrachte elementen en bevindingen alsnog zouden kunnen leiden tot een voor hem positieve uitkomst, ondanks de tegenwerpingen die in de voorgaande procedure zijn gemaakt. Nieuwe elementen en bevindingen kunnen wel invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen een nieuw samenstel van gegevens, waarover verweerder zich nog niet eerder heeft uitgelaten.
12. Over de inhoudelijke beoordeling van een beroep op geloofsgroei staat in de WI 2022/3, voor zover relevant, het volgende. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren. De rechtbank acht dit beleid redelijk.
De geloofwaardigheid van de bekering en de geloofsgroei
13. Ten aanzien van de door eiser overgelegde verklaringen van derden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uitgangspunt is dat eiser zelf overtuigende verklaringen aflegt over zijn bekering en geloofsgroei. Verklaringen van derden die aangeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een (kerkelijke) organisatie kunnen weliswaar verklaringen van een vreemdeling over het element activiteiten ondersteunen, maar zijn op zichzelf niet voldoende om een bekering en geloofsgroei geloofwaardig te achten. Daarbij is ook van belang dat de vreemdeling kan verklaren hoe deze activiteiten van invloed zijn geweest op zijn persoonlijke beleving en ervaringen. Hoe deze activiteiten voor hem persoonlijk hebben bijgedragen aan zijn bekering en geloofsgroei.De door eiser overgelegde verklaringen van derden zijn door verweerder beoordeeld. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de verklaringen van 1 december 2019 en 20 augustus 2020 van de kerkenraad en de verklaring van [naam 2] van 26 juli 2021 algemeen van aard zijn en geen concrete voorbeelden bevatten van de activiteiten die eiser zou hebben verricht voor de kerk en de inhoud van de gesprekken die met eiser zijn gevoerd. Bovendien overweegt verweerder terecht dat bij de verklaringen geen kopie van het identiteitsbewijs van de schrijvers is gevoegd zodat hun identiteit niet kan worden vastgesteld. Bij de verklaring van de [kerk 3] van 25 juli 2024 is wel een identiteitskaart bijgevoegd. Van deze verklaring heeft verweerder kunnen vinden dat hoewel in deze verklaring meer concreet wordt uitgelegd wat eiser doet voor de kerk, de verklaring op zichzelf onvoldoende is om de geloofsverdieping geloofwaardig te vinden. Dit moet worden bezien in het licht van de verklaringen van eiser.
14. Ten aanzien van de verklaringen van eiser heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser daarmee de gestelde bekering en geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat eisers verklaringen in deze asielprocedure op punten tegenstrijdig zijn met zijn verklaringen in zijn eerdere asielaanvraag waar hij voor het eerst zijn gestelde bekering als asielmotief naar voren heeft gebracht. Zo verklaart eiser in deze procedure over zijn doop in 2017, dat die doop niks met hem deed en de heilige geest niet tot hem was gekomen, terwijl eiser in de eerdere asielprocedure heeft verklaard dat de doop goed en fijn was en dat hij hoopte het gevoel van die doop nooit kwijt te raken. De stelling van eiser dat hij bij zijn doop in 2017 bepaalde verwachtingen had bij en na zijn doop, verklaren niet deze tegenstrijdigheid in de verklaringen. Ook heeft eiser in deze asielaanvraag verklaard dat hij eerder sceptisch was over het geloof en dat zijn gevoel in 2020 is veranderd. Eiser kreeg paniekaanvallen en nadat hij in december 2020 met een voorganger sprak kwam hij erachter dat het christendom het enige was dat hem kon helpen. Verweerder heeft daarvan kunnen vinden dat die verklaringen impliceren dat pas sinds december 2020 volgens eiser sprake is van een oprechte bekering. Eisers verklaring hiervoor dat hij daarvoor wel in Jezus geloofde maar hem niet voelde en op zoek was, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Verweerder wijst er in dat verband terecht op dat eiser ten aanzien van zijn eerdere asielaanvraag heeft verklaard dat hij de aanwezigheid van Jezus voelde en zijn pijn verzachtte. Er is dan ook sprake van tegenstrijdige verklaringen, waar eiser geen afdoende verklaring voor heeft gegeven.
15. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat er na 2020 in zijn leven is veranderd ten opzichte van zijn eerdere gestelde bekering. Zo heeft verweerder over de verklaringen van eiser dat hij zijn depressie heeft overwonnen, meer is gaan sporten en gestopt is met drugs, kunnen vinden dat eiser daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn gestelde geloof(sverdieping) daarin een rol heeft gespeeld. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiser zich opnieuw wil laten dopen. Over de verklaringen van eiser dat de doop symbolisch is, dat Jezus het ook heeft gedaan en zijn voorganger heeft verteld dat eiser zich opnieuw kan laten dopen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze verklaringen te algemeen en onvoldoende persoonlijk zijn. Eiser geeft daarmee geen inzicht in zijn redenen om zich nogmaals te laten dopen.
16. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gestelde activiteiten die eiser verricht voor de kerk en waarom deze activiteiten voor eiser belangrijk zijn. Eiser heeft niet verklaard wat deze activiteiten hebben bijgedragen aan zijn gestelde geloofsgroei. Zo legt eiser niet uit waarom het belangrijk is voor hem om god beter te leren kennen en de gesprekken nodig zijn om te praten over zijn twijfels en teleurstelling. Verweerder overweegt terecht dat de verklaring van eiser in de zienswijze dat hij na de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag, is gaan twijfelen aan god en het voor hem daarom van belang was om erover te praten, tegenstrijdig is aan wat eiser heeft verteld in het aanvullend nader gehoor van 14 maart 2023. Daarin verklaart eiser namelijk dat hij zich vanwege de afwijzing schaamde tegenover god en dat hij alles kapot heeft gemaakt wat god hem heeft gegeven.
17. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser weliswaar enige kennis heeft van het christendom en activiteiten ontplooit maar dat dit onvoldoende is gelet op de stelling van eiser dat hij al ruim tien jaar bekeerd is tot het christendom en aan Bijbelstudie doet. Verweerder heeft in dat verband mogen verwachten dat eiser meer zou kunnen vertellen over zijn gestelde geloof.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het hebben van enige kennis en het verrichten van activiteiten onvoldoende is om eisers gebrekkige en soms tegenstrijdige verklaringen over zijn gestelde bekering en geloofsgroei te compenseren. Om een zwakker element te kunnen compenseren is namelijk van belang dat de vreemdeling in staat is verklaringen af te leggen over de andere elementen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te 'compenseren'. Ook moet er een genoegzame verklaring worden geven voor de omstandigheid dat de vreemdeling op een van de elementen minder goed kan verklaren.Eiser voldoet niet aan deze vereisten om tot compensatie te kunnen komen.
19. De beroepsgrond van eiser dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting nader onderzoek had moeten doen naar de instagrampagina van eiser volgt de rechtbank niet. Het ligt op de weg van eiser om met bewijsstukken zijn asielrelaas en zijn standpunten te onderbouwen. Daarbij is eveneens van belang dat dit de derde asielaanvraag van eiser betreft. De samenwerkingsverplichting strekt niet zo ver dat verweerder alle ontbrekende feiten en omstandigheden op basis van eigen onderzoek moet aanvullen. Eiser heeft bovendien bij zijn aanvraag en bij de zienswijze verschillende schermafdrukken van zijn instagrampagina overgelegd, die door verweerder zijn beoordeeld en meegenomen in het bestreden besluit. In dat verband valt daarnaast niet in te zien wat nader onderzoek door verweerder naar de instagrampagina van eiser zou kunnen bijdragen. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd. Verweerder volgt dat eiser op zijn instagrampagina berichten heeft geplaatst die te maken hebben met het christendom en/of anti-islam zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat uit de door eiser overgelegde schermafdrukken niet blijkt of eisers account openbaar is, hoeveel volgers eisers heeft en hoeveel mensen (en wie) de berichten van eiser hebben gezien. Eiser heeft deze informatie ook niet op een later moment overgelegd. Verweerder heeft zich in dat verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers online activiteiten en/of dat eiser zich van de islam heeft afgewend.
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering en geloofsgroei van eiser ongeloofwaardig zijn.
De (toegedichte) afvalligheid
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de gestelde (toegedichte) afvalligheid van eiser als zelfstandig asielmotief te beoordelen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat met de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018 in rechte is vast komen te staan dat eisers verklaringen over het afstappen van de islam niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft in onderhavige aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht aangaande zijn gestelde afwending van de islam dan wel waarom sprake zou zijn van toegedichte afvalligheid. De stelling van eiser dat verweerder in het voornemen de afvalligheid van eiser geloofwaardig heeft gevonden volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich in het voornemen op het volgende standpunt gesteld:
“U maakt niet aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van dat u niet islamitisch bent”.Hoewel de rechtbank van oordeel is dat deze zin ongelukkig is geformuleerd, is door verweerder in het bestreden besluit uitgelegd dat eisers stelling een onjuiste lezing van het voornemen betreft, daar in het voornemen er op is gewezen dat in de vorige procedures in rechte is vast komen te staan dat het afstappen van de islam niet geloofwaardig is.
22. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers gestelde bekering en dat eiser in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat. Hoewel verweerder volgt dat eiser op sociale media berichten plaatst die te maken hebben met het christendom en anti-islamitische inhoud bevat, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt en/of dat er geen indicaties zijn dat de Iraanse autoriteiten hiervan op de hoogte zijn. Verweerder heeft zich, zoals al geconcludeerd onder rechtsoverweging 19, terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde schermafdrukken niet valt op te maken hoeveel volgers eisers heeft, wie de berichten van eiser ziet en of het account van eiser openbaar is. Ook heeft eiser zijn deelname aan een zoomprogramma en dat er uitzendingen zijn van de [kerk 3] , waarin eiser te zien zou zijn, niet onderbouwd. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij in Iran nooit problemen heeft gehad met de autoriteiten. Verweerder heeft tot slot kunnen overwegen dat van eiser verwacht mag worden dat hij bij terugkeer zijn online berichten verwijderd en geen berichten plaatst om negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten te voorkomen.
23. Gelet op de voorgaande conclusies onder rechtsoverweging 21 en 22 heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om te beoordelen of eiser bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor problemen vanwege (hem toegedichte) afvalligheid.
24. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
25. Het beroep is ongegrond.
26. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag terecht beroep heeft ingesteld. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
27. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder vanwege het onder punt 10 geconstateerde gebrek verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).