Ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling komen de beroepsgronden voor een groot deel letterlijk overeen met de zienswijze. Verweerder heeft daarop reeds in het bestreden besluit gereageerd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft weten te overtuigen omtrent de aanleiding voor zijn bekering en wat dat persoonlijk voor hem heeft betekend. Verweerder heeft de verklaringen van eiser dat hij onder andere de Jihad, de vergeldingswetten, de moorden door IS, de Taliban en de Sepah slecht vindt te algemeen en oppervlakkig mogen achten. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe dit van invloed op hem persoonlijk is geweest om zich van de islam af te keren en dat eiser geen duidelijk antwoord heeft gegeven of hij twijfels heeft gehad, terwijl tijdens het nader gehoor voldoende naar persoonlijke toelichtingen is gevraagd.
Voorts heeft verweerder, gelet op de verklaringen van eiser, de verdwijning en het overlijden van eisers zus, de omstandigheid dat zijn vriend [vriend] christen bleek te zijn en de detentie en de zweepslagen die hem zijn opgelegd voor een verboden relatie terecht betrokken bij de beoordeling of eiser zijn bekering geloofwaardig heeft gemaakt. Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat deze omstandigheden een aanleiding zijn geweest voor zijn bekering. Door eiser wordt niet betwist dat deze omstandigheden daarbij een rol hebben gespeeld.
Ten aanzien van de verdwijning van en de moord op de zus van eiser, waarvan eiser heeft verklaard dat dit aanleiding was zich van de islam af te keren, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet valt in te zien waarom eiser daarover niet heeft willen verklaren. Hetgeen hij er wel over heeft verklaard heeft verweerder niet ten onrechte summier, niet helder en niet eenduidig geacht. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat uit het individueel ambtsbericht van 4 maart 2013, dat is opgesteld in het kader van de asielprocedure van eisers moeder, is gebleken dat, anders dan eiser heeft verklaard, zijn zus niet bij een demonstratie door de Iraanse autoriteiten is opgepakt en door hen is vermoord. Ten aanzien van de invloed van [vriend] op de bekering van eiser heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn verklaringen dat hij met [vriend] alleen maar over het geloof praatte, niet valt in te zien dat eiser nauwelijks kan aangeven op welke wijze die gesprekken voor hem persoonlijk aanleiding hebben gevormd zich in het christendom te gaan verdiepen. Voorts heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser niet kan verklaren wanneer hij de zweepslagen heeft gekregen, die aan hem zouden zijn opgelegd naar aanleiding van een verboden relatie met een meisje. Daarbij heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat er geen enkele ondersteunende documenten of bewijsmiddelen zijn voor deze veroordeling, terwijl eiser heeft verklaard dat hij is geregistreerd, in voorarrest heeft gezeten en vingerafdrukken en foto’s zijn afgenomen. Ook heeft verweerder het niet ten onrechte opmerkelijk geacht dat eiser tijdens de zweepslagen niet is flauwgevallen, dat hij daarna geen ziekenhuis heeft bezocht en dat de verwoningen na twee weken al redelijk zouden zijn geheeld, terwijl hij heeft verklaard maar liefst honderd zweepslagen te hebben gekregen. Verder komt de verklaring van eiser dat ook zijn moeder zich vanwege zijn snelle genezing met het christendom ging bezighouden niet overeen met hetgeen zijn moeder daarover heeft verklaard. Ten aanzien van de door eiser overgelegde foto’s van de verwondingen op zijn rug wordt overwogen dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de striemen op zijn rug het gevolg is van de veroordeling. Verweerder heeft voorts geen aanleiding hoeven zien een medisch onderzoek naar de littekens op de rug van eiser te laten verrichten, nu daarmee het verband tussen de gestelde zweepslagen en zijn bekering niet kan worden aangetoond.
De omstandigheid dat eiser zou zijn opgegroeid in een kritische en niet‑religieuze familie en dat hij vanaf jonge leeftijd geen praktiserend moslim meer zou zijn, doet geen afbreuk aan de door verweerder niet ten onrechte geachte tegenstrijdige, ongerijmde en intern inconsistente verklaringen van eiser over de belangrijkste elementen met betrekking tot zijn bekering.