ECLI:NL:RBDHA:2024:21044
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die een aanvraag voor asiel had ingediend, was op 16 november 2024 met deze maatregel geconfronteerd. Het beroep van eiseres werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet was gehoord in een taal die zij verstaat, wat een schending van het verdedigingsbeginsel met zich meebracht. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze schending niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat eiseres niet daadwerkelijk de mogelijkheid was ontnomen om zich te verweren, aangezien zij in beroep de kans had gekregen om haar standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank overwoog verder dat de omstandigheden waaronder eiseres werd vastgehouden, zoals toegang tot open lucht en gescheiden huisvesting van mannen en vrouwen, onderdeel zijn van de feitelijke uitvoering van het detentieregime. De rechtbank stelde vast dat de gronden van eiseres met betrekking tot de feitelijke toepassing van het detentieregime niet in deze procedure aan de orde konden komen, en dat hiervoor een andere rechtsgang openstond. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter D.C. Laagland, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.