Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.In dit geval heeft Nederland bij Litouwen op 10 april 2024 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dvo. Litouwen heeft het verzoek op grond van dat wetsartikel op 11 april 2024 aanvaard.
Verwijzing naar zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat hij verwijst naar al hetgeen hij reeds eerder heeft aangevoerd in zijn zienswijze van 1 mei 2024, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is aan eiser om concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich enkel richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel (IVS)
6. Eiser meent dat niet langer van het IVS ten aanzien van Litouwen kan worden uitgegaan. Hij stelt dat hij als Dublinterugkeerder een reëel risico op detentie, vernedering en mishandeling loopt en mogelijk zelfs uitgezet wordt. De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1806) is naar de mening van eiser niet op hem van toepassing aangezien het in die zaak ging om een vreemdeling die legaal Litouwen is ingereisd en vervolgens op basis van de Dvo zou worden overgedragen aan Litouwen. Eisers situatie is zijns inziens wezenlijk anders. Hij is aanvankelijk Litouwen illegaal ingereisd en heeft toen gedurende 13 maanden in detentie gezeten. Hij had in detentie maar een keer per week de mogelijkheid om te douchen en is daar mishandeld, waarbij een bewaker zijn been heeft gebroken. In 2023, na overdracht door de Duitse autoriteiten aan Litouwen, is eisers vrijheid wederom ontnomen, nu hij in een gesloten opvang terecht is gekomen. Ook dat is anders dan in voormelde Afdelingsuitspraak. Uit het rapport ‘Immigration Detention in Lithuania: Detention and Denial amidst extreme Population Decline’ van het Global Detention Project (GDP) van mei 2019 blijkt dat bij Dublinterugkeerders veelzijdig vreemdelingenbewaring wordt toegepast, omdat de Litouwse autoriteiten al snel sterke aanwijzingen aannemen dat de vreemdeling zal onderduiken. De kans dat eiser na overdracht naar Litouwen wederom voor lange tijd en onder barre omstandigheden met risico op mishandeling in detentieomstandigheden terecht zal komen acht eiser gezien dit rapport en zijn eerdere ervaring(en) aanzienlijk. De verwijzing door de minister naar de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024 kan ook anderszins naar de mening van eiser niet zonder meer opgaan, omdat eiser heeft verwezen naar meer recente bronnen en rapporten waar in die uitspraak nog geen rekening mee is gehouden. Uit het Country Report on Human Rights Practices betreffende Litouwen van 2022, gepubliceerd door USDOS op 20 maart 2023, waarbij wordt gerefereerd aan een het rapport van Amnesty International (AI) van juni 2021, blijkt dat in Litouwen illegale pushbacks en onrechtmatige detenties van migranten plaatsvinden, waarbij zij een reëel risico lopen onderworpen te worden aan mishandelingen, zodat het risico bestaat op een behandeling in strijd met de artikel 3 en 5 van het EVRM. Gelet daarop en gelet op de MK-uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267, kan de minister niet volstaan met een beroep op het IVS, maar dient de minister uit eigen beweging kenbaar en uitdrukkelijk ambtshalve na te gaan of er aanwijzingen zijn dat er na overdracht sprake zal zijn van een artikel 4 Handvest schending. Van zo’n nadere motivering door de minister waarom – ondanks de bronnen en landeninformatie waarnaar eiser heeft verwezen en eisers eigen ervaringen - toch van het IVS mag worden uitgegaan is niet gebleken in het bestreden besluit, zodat dat naar de mening van eiser geen stand kan houden. Hij leidt uit diverse algemene bronnen af dat er in Litouwen wel degelijk sprake is van een situatie in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Dvo. Naast het hiervoor reeds genoemde rapport van het GDP van mei 2019 en het Country Report 2022, heeft eiser ter staving van zijn stellingen gewezen op: - het eerdere rapport ‘Report on immigration detention’ van GDP van december 2016;
- het Country Report 2023 met publicatiedatum 23 april 2024;
- het artikel ‘AYS Special: Refugees do not find a home in Lithuania’ van 18 juni 2017 op de website Medium; en
- de artikelen van 27 juni 2022 van AI: ‘Lithuania: Forced out or locked up – Refugees and migrants abused and abandoned’ en ‘Mensonterende behandeling van niet-Oekraïense vluchtelingen in Litouwen’.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het IVS. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Litouwen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Litouwse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd en dat de minister ten aanzien van Litouwen heeft mogen uitgaan van het IVS. De minister heeft in het besluit terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 mei 2024, waarin is geoordeeld dat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor het oordeel dat Litouwen verzoeken om internationale bescherming van Dublinclaimanten niet op zorgvuldige wijze onderzoekt en beoordeelt en daarbij niet de waarborgen zoals die voortvloeien uit de Procedure-, Opvang- of Kwalificatierichtlijn in acht neemt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat deze Afdelingsuitspraak niet op hem van toepassing zou zijn. Namens de minister is ter zitting toegelicht dat uit deze uitspraak in zijn algemeenheid blijkt dat voor Litouwen van het IVS kan worden uitgegaan. Net als de vreemdeling in die Afdelingsuitspraak loopt eiser thans niet, althans dat is niet gebleken, het risico op pushbacks en detentie als gevolg van illegale grensoverschrijding. Immers, hij zal bij een Dublinoverdracht op gereguleerde wijze door de minister aan de Litouwse autoriteiten wordt overgedragen. Hij is na een overdracht bovendien eveneens een vreemdeling die legaal Litouwen binnenkomt. In de Afdelingsuitspraak van 1 mei 2024 is uitgebreid ingegaan op detentie van Dublinterugkeerders in Litouwen en is overwogen dat in zijn algemeenheid niet blijkt dat deze groep standaardmatig wordt gedetineerd en er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het oordeel dat ten aanzien van Litouwen in zijn algemeenheid van het IVS mag worden uitgegaan, is door de Afdeling recent bevestigd in de uitspraken van 18 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2952 en 19 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3348. 9. De door eiser aangehaalde stukken zijn onvoldoende voor een ander oordeel over het IVS, nu deze stukken grotendeels zijn betrokken in de Afdelingsuitspraak van 1 mei 2024. De Afdeling heeft onder meer expliciet het Country Report 2022 bij haar uitspraak betrokken. Het recentere Country Report 2023 schetst naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Litouwen. Eiser heeft ook in het geheel niet onderbouwd dat dit wel het geval zou zijn en is niet ter zitting verschenen om daarop een toelichting te geven. Ook heeft de Afdeling expliciet het door eiser aangehaalde artikel van 27 juni 2022 van AI: ‘Lithuania: Forced out or locked up – Refugees and migrants abused and abandoned bij haar uitspraak betrokken. Het door eiser vermelde artikel ‘Mensonterende behandeling van niet-Oekraïense vluchtelingen in Litouwen’ van diezelfde datum leidt niet tot een ander oordeel, nu dit enkel een Nederlandstalige samenvatting van dat rapport betreft. Ook het hiervoor door eiser vermelde rapport van het GDP van mei 2019 heeft de Afdeling expliciet bij haar uitspraak betrokken alsmede het recente rapport van GDP: ‘Lithuania: Follow-up report to the UN Committee against Torture. Issues related with migrants, asylum seekers and immigration detention’ van maart 2023’. Daarnaast heeft de Afdeling verschillende andere recente rapporten uit 2023 bij haar uitspraak betrokken, waaronder rapporten van CPT, ILGA Europe, het Litouwse Rode Kruis en de OHCHR. De overige door eiser zelf aangehaalde rapporten, te weten het GDP-rapport ‘Report on immigration detention’ van december 2016 en het artikel ‘AYS Special: Refugees do not find a home in Lithuania’ van 18 juni 2017 geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling, aangezien dat rapportages van ruim zeven jaar oud zijn.
10. In aanvulling hierop merkt de rechtbank op dat, ook als in 2021 sprake was van onrechtmatige detentie en mishandeling van eiser, dit niet tot een andere beoordeling leidt. Daaruit kan niet worden afgeleid dat eiser na een begeleide overdracht in dezelfde situatie als in 2021 terecht zal komen. Eiser was op moment, anders dan bij een overdracht nu, immers geen Dublinclaimant. Meer relevant zijn naar het oordeel van de rechtbank eisers ervaringen als Dublinclaimant in Litouwen in 2023. Hij is op 4 juli 2023 door Duitsland overgedragen aan de autoriteiten van Litouwen als Dublinclaimant. Ook nu zal eiser, als het aan de minister ligt, aan de autoriteiten van Litouwen worden overgedragen als Dublinclaimant. Eiser geeft in het aanmeldgehoor aan dat hij in 2023 in Litouwen niet in detentie is verbleven en wel opvang heeft gekregen, waar hij 15 dagen heeft verbleven. Dat dit, zoals eiser in de aanvullingen en correcties heeft gesteld, een gesloten (vrijheidsbeperkende) opvang zou betreffen, maakt niet dat in 2023 sprake was van een onrechtmatige detentie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, ook in wat eiser zelf stelt te hebben meegemaakt in Litouwen, gelet op het voorgaande geen aanwijzingen dat er na overdracht van eiser aan Litouwen als Dublinterugkeerder sprake zal zijn van een artikel 4 Handvest of artikel 3 EVRM schending en bestond er voor de minister dus geen aanleiding om daar nader onderzoek naar te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Risico op indirect refoulement
11. Eiser heeft voorts gewezen op het rapport ‘Lithuania: Follow-Up Report to the UN Committee Against Torture - Issues related with migrants, asylum seekers and immigration detention’ van 23 maart 2023 van het VN-comité tegen foltering (VN-CAT), welk rapport wordt aangehaald in bijlage 4 van de brief ‘Litouwen - Dublinterugkeerders en statushouders’ van Vluchtelingenwerk van 23 november 2023. In het rapport van VN-CAT staat dat in 2022 slechts 16 Iraakse burgers asiel kregen van de Litouwse autoriteiten en er 247 Iraakse burgers werden afgewezen. Hij wijst er ook op dat in 2021 slechts 0,36 procent van de Iraakse burgers een asielvergunning kreeg, namelijk aan 7 Iraakse burgers is asiel verleend en van 1950 Iraakse burgers werd hun asielaanvraag afgewezen. Eiser concludeert hieruit dat de kans op een afwijzing van zijn asielaanvraag in Litouwen, nu hij van Iraakse nationaliteit is, zeer groot is. Eiser concludeert daaruit dat er sprake is van een reëel risico op refoulement en dat er, specifiek voor Irakezen, niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
12. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser aldus dat eiser bij overdracht aan Litouwen vreest voor uitzetting naar Irak en dus voor indirect refoulement. De Afdeling heeft in een uitspraak van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359) geoordeeld dat een vreemdeling die voor refoulement vreest door een risico op uitzetting door de aangezochte lidstaat, deze vrees ofwel in die lidstaat dient aan te kaarten, ofwel aannemelijk dient te maken dat dit niet mogelijk is, omdat er in die lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, in de zin van het arrest Jawo. Uit deze uitspraak blijkt dat verschillen in beschermingsbeleid, anders dan eerder door de afdeling werd geoordeeld op 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864), geen systeemfout in de asielprocedure kan opleveren. 13. In bovenstaande overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die de drempel van artikel 4 van het Handvest halen. Daarom ligt het op de weg van eiser om zijn vrees voor refoulement door een risico op uitzetting naar Irak, in Litouwen aan te kaarten.
14. Eiser doet een beroep op verschillende uitspraken van rechtbanken, waarin is overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dvo niet van toepassing is. Naar de mening van eiser is met name de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 17 juni 2024 (NL24.19462), vergelijkbaar met de zaak van eiser omdat in die zaak sprake was van ruim 2 jaar detentie en in het geval van eiser ook sprake was lange detentie, te weten 13 maanden en eiser bovendien zwaar mishandeld is door gevangenisbewaarders
.Naar de mening van eiser zijn zijn omstandigheden dermate bijzondere omstandigheden dat de minister op grond daarvan eisers aanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 DVO, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de minister dat niet gedaan heeft.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dvo mag de minister asielaanvragen onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Volgens het beleid van de minister in paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik gemaakt. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht getuigt van een onevenredige hardheid. De rechter zal die beoordeling door de minister terughoudend dienen te toetsen.
16. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De door eiser aangevoerde omstandigheden van detentie en mishandeling in 2021, zijn omstandigheden die zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Litouwen zijn internationale verplichtingen al dan niet nakomt. Hiervoor is reeds overwogen dat er geen concrete aanwijzingen voor zijn dat dit niet het geval is. De minister heeft in het bestreden besluit ter staving van zijn standpunt terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2014:3164, de hoogste bestuursrechter hier te lande, welke uitspraak de Afdeling recent, op 30 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1778) heeft bevestigd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ook voor het overige niet is gebleken dat sprake is van zodanige bijzondere en individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Litouwen getuigt van onevenredige hardheid.