ECLI:NL:RBDHA:2024:20951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.45891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 3 januari 2024. De rechtbank heeft eerder deze maatregel al getoetst in verschillende uitspraken en heeft nu opnieuw de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld. Eiser heeft betoogd dat de minister onvoldoende zorgvuldig handelt bij zijn uitzetting, omdat er onduidelijkheid zou zijn over de personalia op de afgegeven laissez-passer. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat het aan eiser is om zijn identiteit te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld, en de rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Kurt-Geçoğlu),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 3 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren van deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraken van 2 februari 2024, [1] 12 maart 2024, [2] 4 juni 2024, [3] 21 augustus 2024 [4] en 18 september 2024. [5]
Eiser heeft op 20 november 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 27 november 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [6]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 september 2024) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende zorgvuldig aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende zorgvuldig werkt aan zijn uitzetting, omdat hij niet heeft meegedeeld op welke personalia de laissez-passer (lp) is afgegeven. Eiser voert in dit verband ook aan dat hij bij zijn visumaanvraag in Spanje een vervalst paspoort heeft gebruikt en dat eiser niet op onjuiste personalia naar zijn land van herkomst uitgezet kan worden. Verder heeft de betrokken ambtenaar in het vertrekgesprek van 19 november 2024 niet aan eiser meegedeeld welke personalia op de lp staan vermeld.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister werkt voldoende zorgvuldig aan de uitzetting van eiser. Hierbij vindt de rechtbank het van belang om te benadrukken dat het in de eerste plaats aan eiser is om zijn identiteit te onderbouwen door documenten te overleggen. Uit het rechtbankdossier blijkt dat eiser dit niet heeft gedaan. Zo blijkt uit de voortgangsrapportage van 2 december 2024 dat eiser geweigerd heeft mee te werken aan het transport naar de presentatie voor een identificatiemissie uit Gambia. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser vervolgens schriftelijk is gepresenteerd aan de Gambiaanse autoriteiten en dat zij op 14 november 2024 een lp voor eiser hebben afgegeven. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de Gambiaanse autoriteiten dat eiser een onderdaan van Gambia is. Bovendien kan eiser, voor zover hij de geregistreerde gegevens betwist, bij de Gambiaanse autoriteiten opheldering vragen over de gegevens waarmee zij hem hebben geregistreerd. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van onderdeel dat aan de enkele stelling van eiser dat hij een vervalst paspoort heeft gebruikt bij zijn visumaanvraag in Spanje, niet tot de conclusie kan leiden dat de minister onvoldoende zorgvuldig te werk gaat. Daar komt bij dat eiser in eerdere beroepen meermaals heeft aangevoerd dat, vanwege een kopie van het paspoort dat bij de visumaanvraag in Spanje is gebruikt, het zicht op uitzetting ontbreekt dan wel dat de minister onvoldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser. Dat eiser, nu er door de Gambiaanse autoriteiten voor hem een lp is afgegeven, meent dat het om een vervalst paspoort ging is daarom niet overtuigend. Ook de enkele stelling dat de betrokken ambtenaar in het vertrekgesprek van 19 november 2024 niet de personalia die op de lp staan aan eiser heeft meegedeeld, maakt niet dat de minister onzorgvuldig werkt aan eiser zijn uitzetting.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1201.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 maart 2024, zaaknummer: NL24.7898 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8734.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 21 augustus 2024, zaaknummer: NL24.31666 (niet gepubliceerd).
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15018.
6.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.