ECLI:NL:RBDHA:2024:2087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL24.4106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Ghana

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het voortduren van een maatregel van bewaring tegen een eiser van Ghanese nationaliteit. De maatregel van bewaring was eerder opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 oktober 2023, op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 16 februari 2024, waar eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij ernstige psychische problemen had en dat hij eerst behandeld moest worden voordat hij kon meewerken aan zijn uitzetting. Hij betoogde ook dat er geen zicht op uitzetting naar Ghana was en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde.

De rechtbank overwoog dat eiser zijn medische en psychische gesteldheid niet met stukken had onderbouwd, waardoor niet kon worden vastgesteld dat hij detentieongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat eiser geen medische hulp ontving. Daarnaast stelde de rechtbank vast dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Ghana was, aangezien de Ghanese autoriteiten voldoende medewerking verleenden aan het verkrijgen van de benodigde documenten. De staatssecretaris had ook aangetoond actief te werken aan de uitzetting van eiser, onder andere door het indienen van een lp-aanvraag en het plannen van vertrekgesprekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de maatregel van bewaring voort te zetten, en dat er geen sprake was van willekeur. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Ghanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 25 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al driemaal eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 12 januari 2024 (in de zaak NL24.125) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 januari 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ernstige psychische problemen heeft en dat hij eerst behandeld moet worden alvorens hij kan meewerken aan zijn uitzetting. Voorts duurt volgens eiser de bewaring onrechtmatig voort omdat er geen zicht op uitzetting is: er zijn geen concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat eiser op
korte termijn kan worden uitgezet. In dit licht concludeert eiser dan ook dat geen redelijke belangenafweging is gemaakt door de staatssecretaris en dat het voortduren van de maatregel van bewaring neigt naar willekeur. Tot slot, en omdat er geen presentatieafspraak is gemaakt of gepland, handelt de staatssecretaris onvoldoende voortvarend en is een indringende rechterlijke toets van de maatregel niet mogelijk.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat eiser zijn gestelde medische en psychische omstandigheden niet met medische stukken heeft onderbouwd. Derhalve is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is of dat eiser de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser eerder door de medische dienst is gezien in verband met fysieke problemen en er dan ook geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser is verstoken van medische hulp. Desgewenst kan eiser hierover een klacht kan indienen bij het detentiecentrum. De verwijzing die eiser maakt naar de uitspraak van deze zittingsplaats, van 13 december 2023 (NL23.37572), treft in het licht van bovenstaande dan ook geen doel. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van psychische kwetsbaarheid waardoor hij niet zou kunnen meewerken aan zijn terugkeer of de gevolgen van zijn keuzes in dat verband niet (voldoende) zou kunnen overzien. De staatssecretaris heeft ter zitting voldoende gemotiveerd dat de feitelijke (medische) omstandigheden in de zaak met nummer NL23.37572 in belangrijke mate verschillen van de (gestelde) omstandigheden in de zaak van eiser.
4.1.
De rechtbank overweegt voorts dat zicht op uitzetting naar Ghana in het algemeen niet ontbreekt en verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)). Nu de Ghanese autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
4.2.
De rechtbank stelt tot slot vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris op 8 november 2023 een lp-aanvraag naar de Ghanese autoriteiten heeft verzonden. Ook blijkt hieruit dat de staatssecretaris viermaal heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag waarvan eenmaal na het sluiten van het onderzoek op 12 januari 2024, te weten op 26 januari 2024. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat hij sinds het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep op 8 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft willen voeren, maar dat dit gesprek geen doorgang heeft kunnen vinden omdat eiser niet is verschenen. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat er een nieuwe presentatie gepland staat op 28 februari 2024 en dat eiser binnenkort opnieuw wordt opgeroepen voor een vertrekgesprek. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee actief en voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
4.3.
Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het voortduren in strijd is met het verbod van willekeur en de staatssecretaris voor het voortduren van de maatregel geen redelijke belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Eiser heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom het voortduren van de maatregel in strijd met het verbod van willekeur zou zijn en hierboven is reeds uiteengezet dat de staatssecretaris in het licht van de gestelde belangen van eiser niet tot een andere belangenafweging had moeten komen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.