In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A.F.J. Smeulders, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 7 december 2023 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat de verlengde ophouding onrechtmatig was, omdat de relevante gegevens al bekend waren bij verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verlenging van de ophouding gerechtvaardigd was, omdat het onderzoek naar de identiteit en verblijfsstatus van eiser nog niet was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende waren om de maatregel te handhaven.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals plaatsing in een asielzoekerscentrum. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om een minder dwingende maatregel toe te passen, gezien de omstandigheden waaronder eiser was aangetroffen en zijn intenties om naar het Verenigd Koninkrijk te reizen. Eiser heeft ook geklaagd over de omstandigheden in het detentiecentrum, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan oordelen over de uitvoering van het regime binnen het detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.