ECLI:NL:RBDHA:2024:20841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.44971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de minister van Asiel en Migratie. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij aan haar de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelde het beroep op 26 november 2024, nadat de minister de maatregel van bewaring op 18 november 2024 had opgeheven. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

Eiseres betoogde dat zij onrechtmatig was staandegehouden, omdat de autoriteiten haar kamer op een ongepaste manier binnentreden zonder voorafgaande aankondiging. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de bewaring terecht had opgelegd, omdat er voldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar laagbegaafdheid en psychische problemen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om zorgvuldig om te gaan met de rechten van kwetsbare personen in het vreemdelingenrecht, maar bevestigt ook de rechtmatigheid van de genomen maatregelen in dit specifieke geval.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 18 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is eiser onrechtmatig staandegehouden?
2. Eiseres betoogt dat zij onrechtmatig is staandegehouden. De minister wist dat zij laagbegaafd was en psychische problemen had. Onder die omstandigheden hadden de autoriteiten niet onaangekondigd om 6.45 uur in de ochtend haar kamer op het AZC moeten binnentreden met een machtiging, maar hadden zij haar op een minder ingrijpende manier moeten staande houden, bijvoorbeeld na een afspraak. Daarbij heeft de betrokken ambtenaar bij het binnentreden van de woning van eiseres het doel van de staandehouding niet aan haar meegedeeld.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals hierna nog zal worden besproken mocht de minister eiseres in bewaring stellen. Dit vereist dan ook een staandehouding en uit het proces-verbaal van die staandehouding (voor de gemachtigde zichtbaar als stuk 8) blijkt dat er voorafgaand een briefing over de omstandigheden van eiseres heeft plaatsgevonden en dat een medisch verpleegkundige aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat voldoende rekening is gehouden met de laagbegaafdheid en psychische problemen van eiseres. Verder staat in het proces-verbaal dat de betrokken ambtenaar ‘de machtiging toonde en het doel van onze komst meedeelde.’ Ook in zoverre slaagt deze beroepsgrond dus niet.
Berust de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag?
3. Eiseres betoogt dat de minister de inbewaringstelling op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Daartoe voert zij aan dat hoewel de grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 aan de maatregel ten grondslag is gelegd, is de maatregel geformuleerd als zijnde berustende op de grondslag van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank berust de maatregel van bewaring wel degelijk op de grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals de minister op zitting terecht heeft toegelicht ziet artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 niet op Dublinclaimanten als eiseres en bevat het een rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Dit rechtsvermoeden hoeft dan niet aan de hand van zware en lichte gronden te worden onderbouwd. In het onderhavige geval heeft de minister wel drie zware en drie lichte gronden ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring. Deze gronden zijn vervolgens gemotiveerd aan de hand van op eiseres betrekkende feiten en omstandigheden en deze formulering sluit naar het oordeel van de rechtbank ook aan bij de grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiseres betoogt dat de minister de zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert zij aan dat voor Dublinclaimanten slechts relevant is of zij zich beschikbaar houden voor overdracht. Of eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen is derhalve niet relevant. Daarnaast voert eiseres aan dat de zware gronden 3k en 3m haar niet kunnen worden tegengeworpen, omdat ook hiervoor geldt dat eiseres slechts beschikbaar hoeft te zijn voor overdracht. Haar medewerking zit hem er dus in dat zij zich beschikbaar houdt voor overdracht aan de Spaanse autoriteiten. Dat doet zij, dus het is ook voor een overdracht op zeer korte termijn niet noodzakelijk om haar in bewaring te stellen. Eiseres betoogt verder dat de minister de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.1.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister de zware grond 3a terecht tegen aan eiseres, omdat deze feitelijk juist is. Eiseres beschikt namelijk niet over een geldig reisdocument, waaruit de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat eiseres een Dublinclaimant is maakt niet dat de zware grond 3a haar niet kan worden tegengeworpen. Een verdere toelichting is bij deze zware grond niet vereist.
4.1.2.
Bij de zware grond 3m, dat de vreemdeling een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen de overdrachtstermijn, is wel een toelichting vereist. Deze grond gaat namelijk eerder over de situatie waarin de betrokken vreemdeling verkeert dan over het gedrag van de vreemdeling. Daarom moet bij deze grond worden uitgelegd waarom de bewaring noodzakelijk is voor het realiseren van de overdracht. [1] Vast staat dat de overdrachtstermijn op 19 november 2024 zou verstrijken zodat ten tijde van de inbewaringstelling op 14 november 2024 nog maar een zeer korte termijn resteerde. Dat dit niet aan eiseres te wijten was omdat de procedure bij de minister en het beroep bij de rechtbank lang hebben geduurd, doet aan die feitelijke vaststelling niet af. Verder heeft de minister in dit geval toegelicht dat eiseres in haar aanmeldgehoor Dublin van 21 februari 2024 en in een vertrekgesprek van 25 september 2024 heeft verklaard niet terug te willen naar Spanje. Evenmin is gebleken dat eiseres na de uitspraak van 29 oktober 2024 [2] omtrent het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag, medewerking heeft verleend aan haar overdracht aan de Spaanse autoriteiten. De gemachtigde van eiseres heeft weliswaar terecht betoogd dat eiseres niet verplicht was actief mee te werken aan haar overdracht, maar dat doet er niet aan af dat hier wel rekening mee kan worden gehouden bij de vraag of bewaring noodzakelijk is omdat overdracht op zeer korte termijn moet worden uitgevoerd. Ten slotte heeft de minister kunnen tegenwerpen dat eiseres in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling wel heeft verklaard dat zij niet in gaat tegen overheidsbesluiten, maar dat zij niet heeft willen zeggen dat zij mee zal werken aan de geplande overdracht. De minister heeft uit het voorgaande kunnen afleiden dat die medewerking aan een overdracht op zeer korte termijn onvoldoende zeker was zodat de zware grond 3m kon worden tegengeworpen.
4.1.3.
Tot slot mogen ook de betogen tegen de lichte gronden 4c en 4d niet baten. Volgens vaste jurisprudentie geldt het verblijf in een asielzoekerscentrum niet als vaste woon- of verblijfplaats. [3] De minister heeft daarom terecht de lichte grond 4c aan eiseres mogen tegenwerpen en heeft daarbij het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt voldoende gemotiveerd. Datzelfde geldt voor de tegenwerping dat eiseres onvoldoende middelen van bestaan heeft zodat zij niet zelf een reis naar Spanje kan bekostigen.
4.2.
De zware gronden 3a en 3m en de lichte gronden 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring dus voldoende dragen. De rechtbank gaat daarom verder niet in op wat eiser over de overige gronden aanvoert.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
5. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft volstaan met een lichter middel. Daartoe voert eiseres aan dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon is en dat zij bereid is om mee te werken aan haar overdracht aan de Spaanse autoriteiten. Hierom verzoekt eiseres ook een verhoging van de schadevergoeding met 50 %.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de gehoren dat eiseres onvoldoende bereid is geweest om mee te werken aan haar overdracht aan de Spaanse autoriteiten. Ook was duidelijk dat op 19 november 2024 de overdrachtstermijn zou verstrijken. Daar komt bij dat er geen sprake was van een eenvoudige overdracht. Uit de maatregel blijkt dat de reeds geplande overdracht op 18 november 2024 onder begeleiding van de marechaussee en een medisch escort zou plaatsvinden. Gelet hierop kon naar het oordeel van de rechtbank ook niet van de minister verlangd te worden eerst een dergelijke overdracht te plannen zonder de zekerheid van een inbewaringstelling.
5.2.
Met betrekking tot het betoog dat eiseres een bijzonder kwetsbaar persoon is stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat niet is gebleken van zulke ernstige psychische problemen dat inbewaringstelling achterwege gelaten moet worden. Daar komt bij dat er tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en de uitplaatsing een verpleegkundige aanwezig was en dat eiseres een intake heeft gekregen in het Justitieel Complex Zeist. In algemene zin geldt verder dat medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. [4] De medische gesteldheid van eiseres is dus door de minister voldoende meegewogen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1081
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17915.
3.ABRvS 1 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1467.
4.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.