ECLI:NL:RBDHA:2024:20589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL23.12017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overdracht naar Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, met de Burundese nationaliteit, heeft op 7 december 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling daarvan, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 mei 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij na overdracht aan Kroatië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Kroatië aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Opvangrichtlijn voldoet. Eiser heeft geen recente informatie overgelegd die een wezenlijk ander beeld schetst dan de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de vrees dat eiser na overdracht aan Kroatië verstoken zal zijn van noodzakelijke medische behandeling voor zijn Hiv-besmetting. Eiser heeft geen verzoek gedaan om zijn asielaanvraag onverplicht te laten behandelen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dit ambtshalve te doen. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven en is openbaar gemaakt op 10 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 20 april 2023 beroep ingesteld. Op 1 mei 2023 heeft eiser de (aanvullende) gronden van beroep ingediend. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.12018).
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening, op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft de behandeling van het beroep aangehouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen bij beslissing van 2 juni 2023 [2] .
Eiser heeft op 18 november 2024 en op 4 december 2024 recente medische stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op 6 december 2024 Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Nsabimbona als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Kroatië verantwoordelijk wordt geacht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden en zo nodig ambtshalve als het gaat om het beoordelen van een mogelijk risico op schending van artikel 4 van het Handvest.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser heeft de Burundese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980. Op 7 december 2022 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 november 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Kroatië. Om die reden heeft Nederland op 1 februari 2023 bij de autoriteiten van Kroatië een verzoek om terugname gedaan. De autoriteiten van Kroatië hebben dit verzoek op 15 februari 2023 aanvaard. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Kroatië.
Gronden van beroep
5. Eiser voert aan dat hij is gedwongen om vingerafdrukken af te geven in Kroatië en dat hij niet de intentie heeft gehad daar asiel aan te vragen en dit is hem ook niet uitgelegd.
Eiser voert verder aan dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij loopt in Kroatië een reëel risico op een onmenselijke of
vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser werd in Kroatië mishandeld en hij is gebeten door een hond die op hem werd losgelaten. Eiser vindt dat verweerder niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht. Volgens eiser is het nog maar de vraag of hij bij terugkeer naar Kroatië toegang zal krijgen tot de noodzakelijke medische voorzieningen. Eiser is in Nederland in behandeling voor zijn hiv-besmetting en het is noodzakelijk deze behandeling te continueren. Eiser vindt dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat er in zijn concrete geval garanties bestaan dat hij bij terugkeer wordt opgevangen en dat hij de benodigde toegang krijgt tot medische voorzieningen en verwijst daarbij naar het Tarakhel-arrest. Eiser heeft ter onderbouwing medische stukken ingebracht.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de Afdeling in haar meest recente uitspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, zich heeft uitgelaten over de basale medische zorg in Kroatië, terwijl eiser individuele specialistische zorg nodig heeft.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037) heeft geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft nadien meerdere malen verwezen naar deze uitspraak en heeft dit oordeel dus herhaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4914). Eiser heeft zijn standpunt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, niet onderbouwd met algemene informatie die recenter is dan de laatste uitspraak van de Afdeling en de rechtbank is ook niet ambtshalve bekend met actuele(re) informatie die een wezenlijk ander beeld geven en tot een andere conclusie zou moeten leiden.
7. Uit de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië voorafgaand aan zijn asielaanvraag in Nederland, blijken geen indicaties dat eiser na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie terecht zal komen. Eiser heeft in dit verband ook niet gesteld dat dit zo is. Voor zover eiser zich ter zitting, op vragen van de rechtbank om een beroepsgrond te formuleren naar aanleiding van de overgelegde medische informatie, op het standpunt heeft gesteld dat het aan verweerder is om na te gaan of eiser in Kroatië Hiv-medicatie kan verkrijgen, overweegt de rechtbank dat dit getuigt van een onjuiste juridische opvatting. Omdat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag verweerder er ook van uitgaan dat Kroatië voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Opvangrichtlijn. Dit betekent dat verweerder in beginsel kan verwachten dat eiser adequaat zal worden behandeld voor zijn Hiv-besmetting. Eiser heeft geen informatie overgelegd over het gebrek aan de beschikbaarheid en/of de toegang tot medische voorzieningen en heeft hiertoe ook geen inspanningen geleverd.
8. De rechtbank beoordeelt, zo nodig, ambtshalve of de overdracht een reëel en voorzienbaar risico op een artikel 4 Handvest-schending met zich brengt. Eiser heeft onderbouwd dat hij Hiv-besmet is en op dit moment is ingesteld op medicatie. Eiser heeft terecht naar voren gebracht dat het algemeen bekend is dat het noodzakelijk is om deze medicatie te blijven gebruiken. De rechtbank overweegt ambtshalve dat Hiv-medicatie in Kroatië beschikbaar is en verwijst daarvoor naar de website van UNAids.org. De rechtbank heeft partijen niet nader in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Verweerder acht, anders dan de rechtbank ter zitting aan verweerder heeft gevraagd, dit onderzoek namelijk in het geheel niet nodig en deze informatie van unaids.org wordt bevestigd door meerdere andere openbare bronnen en de rechtbank is niet bekend met informatie dat medische zorg voor Hiv-geïnfecteerden niet of onvoldoende beschikbaar en toegankelijk is. Eiser heeft zijn ter zitting ingenomen stelling op geen enkele wijze onderbouwd omdat eiser zich op het standpunt stelt dat het aan verweerder is om te onderbouwen dat er wel behandeling is in Kroatië. De rechtbank volgt dit dus niet. Voor zover eiser heeft verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 en uit de overweging van de Afdeling dat “basale zorg” aanwezig is (rechtsoverwegingen 5.10 en 5.11), afleidt dat de Afdeling dus heeft bedoeld dat zorg die verder gaat dan basale zorg niet beschikbaar is, interpreteert de rechtbank deze passage anders dan eiser. Eiser miskent bovendien dat hij tenminste een begin van bewijs moet leveren van zijn stelling dat het maar de vraag is of hij in Kroatië medicatie zal kunnen verkrijgen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij voor zijn komst naar Nederland geen medicatie heeft verkregen in Kroatië. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven zal eiser voorafgaand aan de overdracht worden gevraagd of hij toestemming geeft om zijn medische gegevens kenbaar te maken aan de Kroatische autoriteiten. Indien eiser deze toestemming geeft, mag verweerder er van uitgaan dat de Kroatische autoriteiten de feitelijke overdracht weigeren indien zij op dat moment niet in staat zijn om adequate medische zorg aan eiser te verstrekken. De rechtbank heeft daarom geen aanknopingspunt voor de vrees dat eiser na overdracht aan Kroatië verstoken zal zijn van noodzakelijke medische behandeling en daardoor in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken. Zoals besproken ter zitting ziet de rechtbank in de stelling van eiser en zijn medische gegevens geen onderbouwing voor een zogenoemd C.K.-beroep omdat het kunnen beschikken over Hiv-medicatie niet ziet op de gevolgen van de enkele overdracht voor de gezondheidstoestand van eiser.
9. De rechtbank zal de overdracht van eiser aan Kroatië niet verbieden omdat verweerder in de onderhavige procedure mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen verzoek gedaan aan verweerder om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. De rechtbank beoordeelt niet ambtshalve of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij hiertoe geen aanleiding ziet. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 december 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.ECLI:NL:RBDHA:2023:7889, niet gepubliceerd.