ECLI:NL:RBDHA:2024:20457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die sinds 17 juli 2024 in vreemdelingenbewaring zit, heeft op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek tot schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 november 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting zou worden behandeld.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de hand van eerdere uitspraken en de voortgangsrapportage van de minister. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 25 oktober 2024. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in het uitzettingsproces, maar de rechtbank oordeelde dat de minister wel degelijk actie ondernam door een laissez-passer-aanvraag te doen bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelde ook dat er geen grond was om te concluderen dat het zicht op uitzetting ontbrak, aangezien de aanvragen nog steeds in behandeling waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel van bewaring voortduurt. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Bij besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren hiervan getoetst bij uitspraken van 12 augustus 2024 [1] en 28 oktober 2024. [2]
Eiser heeft op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 november 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 oktober 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 oktober 2024) rechtmatig is.
Handelt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser voert aan dat hij sinds 17 juli 2024 in vreemdelingenbewaring zit, maar dat hij voorafgaand hieraan in strafdetentie verbleven. Eiser bevindt zich sinds 13 juni 2024 in DTC Rotterdam. Gelet hierop heeft de minister niet met de gebruikelijke rappels
kunnen volstaan, maar had de minister op dossierniveau de zaak moeten voorleggen aan beide ambassades. Door dit na te laten, handelt de minister onvoldoende voortvarend.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage (M120) blijkt dat de minister een laissez passer-aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten heeft verzonden en dat dit traject nog altijd loopt. Ook volgt uit de voortgangsrapportage dat de minister maandelijks uitzettingshandelingen heeft verricht. Het is aan de minister om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. Bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat rappelleren of vragen stellen op dossierniveau slechts zinvol wordt gevonden als de vreemdeling nadere informatie aandraagt die tot bespoediging van het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit kan leiden. Van deze omstandigheden is niet gebleken. Ook is de minister afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser heeft van 4 mei 2018 tot 17 oktober 2018 in bewaring verbleven en in deze periode is aan hem geen laissez-passer voor Algerije dan wel voor Marokko verstrekt.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de M120 volgt dat de laissez passer-aanvraag voor Marokko is afgesloten en dat de laissez passer-aanvraag voor Algerije tot op heden nog loopt. Uit vaste rechtspraak volgt dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [3] Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om een laissez passer-aanvraag te behandelen. Dat er aan eiser eerder in de periode van 4 mei 2018 tot 17 oktober 2018 geen laissez-passer is verstrekt doet hier niet aan af.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13110.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17823.
3.ABRvS van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.