ECLI:NL:RBDHA:2024:13110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2024, waarbij de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. Tijdens de zitting op 6 augustus 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Een tolk was opgeroepen, maar was niet gedurende de gehele zitting beschikbaar, waardoor de rechtbank met toestemming van eiser de behandeling voortzette.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de maatregel van bewaring onterecht was omdat deze zou zijn opgeheven op 17 juli 2024, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de maatregel was opgeheven en dat het document waar eiser naar verwees, een foutieve aankruising bevatte. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd en dat er geen grond was voor schadevergoeding. Eiser had ook aangevoerd dat zijn eerdere strafrechtelijke detentie de huidige maatregel onrechtmatig maakte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de huidige maatregel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De tolk is opgeroepen door de rechtbank om voor eiser telefonisch te tolken, maar was niet gedurende de gehele zitting beschikbaar. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op zitting, na het vertrek van de tolk, met toestemming van eiser en zijn gemachtigde voortgezet.

Overwegingen

Blijkt uit het dossier dat de maatregel van bewaring is opgeheven?
1. Eiser voert aan dat er op het document ‘beëindiging van het verblijf in de politiecel’ is aangekruist dat het verblijf in de politiecel op 17 juli 2024 om 08:00 is geëindigd, omdat de maatregel van bewaring is opgeheven. Nu uit dit document blijkt dat de maatregel van bewaring is opgeheven, of in ieder geval onduidelijkheid bestaat over de vraag of de maatregel is opgeheven, moet het ervoor worden gehouden dat de maatregel niet langer voortduurt, waardoor eiser sinds 17 juli 2024 onterecht in bewaring zit.
1.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De minister heeft op zitting verklaard, dat het betreffende document ten overvloede is opgemaakt, omdat eiser niet in een politiecel heeft verbleven. De rechtbank laat in het midden of eiser al dan niet op 17 juli 2024 in een politiecel heeft verbleven en neemt – gelet op de andere stukken in het dossier – aan dat hier sprake is van een foutieve aankruising op het betreffende formulier. De maatregel van bewaring is immers op hetzelfde tijdstip (17 juli 2024 om 8:00 u), aansluitend aan de strafrechtelijke detentie van eiser, in werking getreden. Het dossier bevat geen besluit tot opheffing van deze maatregel van bewaring en ook geen andere aanwijzingen dat daarvan sprake is geweest. Aan de (foutieve) inhoud van dat document kan dan ook niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toekent. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Maakt het feit dat eiser voorafgaand aan deze maatregel van bewaring in strafrechtelijke detentie heeft gezeten deze maatregel onrechtmatig?
2. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke detentie van vijf dagen voorafgaand aan de huidige maatregel van bewaring, moet leiden tot opheffing van deze maatregel. Het was namelijk al bekend dat eiser zijn strafrechtelijke detentie van vijf dagen moest uitzitten toen de vorige maatregel van bewaring van 13 juni 2024 werd opgelegd, wat de oplegging van deze maatregel van bewaring, en de huidige maatregel van bewaring, onrechtmatig maakt.
2.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De rechtbank toetst in dit beroep enkel de opgelegde maatregel van bewaring van 17 juli 2024. Zij toetst niet of de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke detentie van eiser op 12 juli 2024 de vorige maatregel van bewaring van 13 juni 2024 onrechtmatig maakt. Daarbij komt dat deze maatregel van bewaring al door de rechtbank is beoordeeld en rechtmatig is bevonden. [1] Daar gaat de rechtbank dan ook vanuit. Nu geen sprake is van een gebrek in de vorige maatregel van bewaring, kan reeds daarom ook geen sprake zijn van doorwerking van de door eiser gestelde onrechtmatigheid naar de huidige maatregel van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt en de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp Roermond, 15 juli 2024, NL24.26464 en NL24.26457 (niet gepubliceerd)