ECLI:NL:RBDHA:2024:20455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
SGR 23/5830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en terugvordering door het Uwv na onderzoek naar zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Kaya, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres ontving een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze per 17 oktober 2020 beëindigd, omdat eiseres als zelfstandige werkzaamheden zou hebben verricht en inkomsten heeft genoten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de beëindiging van de uitkering gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv een handhavingsrapport heeft opgesteld op 25 oktober 2021, waaruit blijkt dat eiseres als zelfstandige heeft gewerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd en dat zij niet in staat was om zich te verweren tegen de verklaringen van werknemers, omdat zij pas later het volledige onderzoeksrapport heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat eiseres niet tijdig toegang heeft gekregen tot relevante informatie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het Uwv om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de WIA-uitkering van eiseres terecht is, omdat zij ten onrechte een uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.750,- en het betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Kaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1.1
In het besluit van 5 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 17 oktober 2020 wordt beëindigd. Eiseres heeft daarom van 17 oktober 2020 tot en met 16 september 2022 ten onrechte een WIA-uitkering ontvangen. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.2
In het besluit van 6 oktober 2022 heeft verweerder bepaald dat eiseres over de periode van 17 oktober 2020 tot en met 30 september 2022 een WIA-uitkering ter hoogte van € 39.811,22 bruto heeft ontvangen zonder dat zij daar recht op had en dit bedrag moet terugbetalen aan verweerder.
1.3
In het besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder heeft bepaald dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 17 oktober 2022, alsmede de terugvordering van de uitkering van 17 oktober 2020 tot en met 16 september 2022 blijven gehandhaafd.
1.4
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Gronden van eiseres
2.1
Eiseres voert aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is verricht en dat het onderzoek daarom niet aan deze beslissingen ten grondslag kan liggen. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure een geanonimiseerd onderzoeksrapport ontvangen waardoor het voor haar niet bekend was welke werknemers zijn bevraagd en in welke periode, zodat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om deze verklaringen te controleren en zich daartegen te verweren. Pas in de beroepsprocedure heeft zij het volledige onderzoeksrapport ontvangen van verweerder. Verder kloppen de verklaringen van de werknemers niet. Zo heeft een werknemer verklaard dat zij door eiseres is aangenomen, maar dat is niet zo. Door verweerder wordt ook niet ingegaan op de door eiseres ingebrachte verklaringen van de boekhouder, haar partner en haarzelf. Ook volgt uit het onderzoeksrapport niet welke vragen verweerder exact aan de werknemers heeft gesteld en hoe de werknemers zijn benaderd. Eisers kan niet controleren hoe het precies is gegaan. Verder had het op de weg van verweerder gelegen om bij de onderneming te observeren of eiseres wel echt naar de onderneming toekomt. Wat betreft de stortingen op haar rekening heeft eiseres aangegeven dat dit leningen zijn die zullen worden terugbetaald. Eiseres is begonnen met het terugbetalen daarvan. Hier is geen rekening mee gehouden in het bestreden besluit. Eiseres is weliswaar meer dan vier weken in het buitenland is geweest, maar dit had te maken met gezondheidsbehandelingen en daarmee heeft zij enkel de informatieplicht geschonden.
2.2
Wat betreft het standpunt van verweerder over de zesmaandenjurisprudentie betoogt eiseres dat verweerder de zesmaandenjurisprudentie verkeerd heeft geïnterpreteerd. Al op 13 juli 2021 kwam bij verweerder het eerste concrete signaal van de Belastingdienst binnen, zodat verweerder vanaf die datum zes maanden de tijd heeft om tot actie over te gaan, oftewel tot 13 januari 2022.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het door verweerder verrichte onderzoek voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht tijdens de WIA-uitkering, zodat de beëindiging van de WIA-uitkering per 17 oktober 2022 en de terugvordering van de uitkering van 17 oktober 2020 tot en met 16 september 2022 blijven gehandhaafd. Eiseres heeft niet met op objectieve en verifieerbare gegevens berustend tegenbewijs de onjuistheid van de bevindingen van het onderzoek aannemelijk gemaakt. De toegekende WIA-uitkering wordt met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat door toedoen van eiseres de uitkering ten onrechte is toegekend en uitbetaald.
4. Verder stelt verweerder zich in de aanvullende verweerschriften op het standpunt dat hij naar aanleiding van het handhavingsrapport van 25 oktober 2021 eerder actie had kunnen ondernemen. Omdat is gewacht op de medisch-arbeidsdeskundige beoordeling is de beslissing om de uitkering te herzien onnodig laat genomen. Verweerder sluit aan bij de zes-maanden jurisprudentie en zal de periode waarover wordt herzien daarom beperken van 17 oktober 2020 tot en met 24 april 2022. Het rapport van bevindingen van 13 juli 2021 kan volgens verweerder niet als een signaal worden opgevat waaruit afgeleid had moeten worden dat er ten onrechte of te veel uitkering wordt betaald. In dat rapport staat namelijk niet meer dan dat eiseres als ondernemer bekend is en dat zij over 2018 inkomen heeft genoten. Over de jaren 2019 en 2020 zijn geen inkomsten bekend, zodat uit dit rapport niet kan worden afgeleid dat er per 17 oktober 2020 ten onrechte of te veel uitkering is betaald. Daarvoor was volgens verweerder meer onderzoek nodig, welk onderzoek met het handhavingsrapport van 25 oktober 2021 is afgerond.
Beoordeling door de rechtbank
Herziening van de WIA-uitkering
5.1
Verweerder heeft aan de besluitvorming het handhavingsrapport van 25 oktober 2021 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft in de bezwaarprocedure een niet-volledige geanonimiseerde versie van dit handhavingsrapport aan eiseres verstuurd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit daarom gebrekkig is. Verweerder heeft dit gebrek pas in de beroepsprocedure hersteld door de volledige niet-geanonimiseerde versie van het handhavingsrapport ter beschikking te stellen. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
5.2
De rechtbank overweegt dat eiseres op de zitting heeft verteld dat zij handtekeningen heeft gezet omdat het bedrijf op haar naam staat en zij eindverantwoordelijk en tekenbevoegd is. Haar partner kan het bedrijf niet overnemen omdat het bedrijf is gekoppeld aan de AGB-code (Algemeen Gegevensbeheer Zorgverleners) van eiseres. Haar partner heeft al het werk van haar overgenomen en heeft de vergaderingen geleid. Zij is vanwege ziekte thuisgebleven en is niet meer naar de locatie van het bedrijf gegaan. De werknemers zijn bij eiseres thuis geweest voor de vergaderingen en alleen daar hebben werknemers haar gezien. Verder heeft eiseres verteld dat ze een goede kennis van haar heeft geholpen door zijn bedrijf tijdelijk op haar AGB-code te zetten totdat hij iemand anders had gevonden. Dit is maar een korte periode geweest van vier tot vijf maanden. Eiseres heeft niet bij dat bedrijf gewerkt.
5.3
Uit het handhavingsrapport volgt onder meer dat ex-werknemers hebben verklaard dat zij een sollicitatiegesprek hebben gehad met eiseres, dat eiseres die werknemers heeft aangenomen en dat eiseres de dagelijkse leiding voerde in de onderneming. Uit hetgeen eiseres op de zitting heeft verteld volgt dat zij jarenlang een (en op een gegeven moment zelfs twee) onderneming(en) heeft gedreven als eindverantwoordelijke en tekenbevoegde. Dat zij deze ondernemingen vanwege ziekte vanuit huis heeft gedreven, maakt dat niet anders. Verder volgt uit de brief van de boekhouder van 14 oktober 2022 die eiseres zelf heeft ingebracht in de bezwaarprocedure dat eiseres zich op 1 oktober 2020 bij de boekhouder heeft gemeld als zzp’er om de administratie weer op orde te krijgen en de (jaar)aangiftes correct in te dienen en de al ingediende aangiftes te corrigeren. Uit deze brief volgt ook dat eiseres niet altijd goed te bereiken was vanwege haar gezondheidsproblemen en het daarom voor de boekhouder niet altijd mogelijk was om bepaalde documenten op tijd aan te leveren. Deze brief bevestigt dan ook dat eiseres degene is die de onderneming drijft. Uit de door eiseres ingediende verklaring van haar partner volgt dat hij haar vanwege haar gezondheidsproblemen helpt bij al het werk dat namens haar moet worden gedaan, waarmee ook wordt bevestigd dat eiseres degene is die de onderneming drijft aangezien hij het werk namens haar uitvoert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het handhavingsrapport van 25 oktober 2021, haar verklaringen op de zitting en de door eiseres ingediende brief van de boekhouder en verklaring van haar partner volgt dat eiseres als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten vanuit haar onderneming gedurende de periode dat zij een WIA-uitkering ontving.
5.4
Verder is de volledige versie van het handhavingsrapport door de rechtbank op 12 januari 2024 aan eiseres doorgestuurd, zodat eiseres na 12 januari 2024 ruimschoots de mogelijkheid heeft gehad om tegenbewijs in te brengen, waarvan zij geen gebruik heeft gemaakt. Ten slotte blijkt uit de bankafschriften dat eiseres inkomsten uit de onderneming heeft genoten en deze heeft gebruikt voor privédoeleinden. Dat dit leningen zouden zijn en dat eiseres is begonnen met het terugbetalen van deze leningen, wordt door eiseres in het geheel niet onderbouwd. Hetgeen eiseres aanvoert kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres van 17 oktober 2020 tot en met 16 september 2022 ten onrechte een WIA-uitkering heeft ontvangen.
Dringende reden
6.1
Uit de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 volgt dat het Uwv een discretionaire bevoegdheid heeft in de beoordeling of verweerder geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Bij gebruikmaking hiervan moet het Uwv een belangenafweging maken. De bestuursrechter zal, voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, een herzienings- of terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. De uitkomst van deze belangenafweging zal niet onevenredig mogen zijn. [1]
6.2
Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen teveel ontvangen is, staat het belang van een betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. Voor wat betreft herzienings- en terugvorderingsbesluiten, genomen door het Uwv, geldt dat de toetsing van de bestuursrechter, gelet op de aard van de betrokken belangen en de geringe mate van beleidsruimte van het Uwv, op het punt van de evenwichtigheid intensief zal zijn. Het gaat bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten van het Uwv om uitkeringsgerechtigden die, doordat zij een uitkering ontvangen vaak (fors) in hun inkomen zijn gedaald en die veelal een kwetsbare positie hebben in de samenleving. Herzienings- en terugvorderingsbesluiten zullen, zeker als het gaat om forse terugvorderingsbedragen, in die gevallen diep kunnen ingrijpen in hun (financiële) belangen en zijn daarmee doorgaans ingrijpend van aard. [2]
6.3
Verweerder past in dit kader de zesmaandenjurisprudentie toe. Uit rechtspraak van de CRvB volgt dat de zesmaandenjurisprudentie inhoudt dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op signalen van een betrokkene waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt. Onder een signaal dient in dit verband te worden verstaan relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. [3]
6.4
De rechtbank overweegt dat de CRvB in vaste rechtspraak tot uitdrukking heeft gebracht dat het concrete signaal afkomstig moet zijn van betrokkene. In dit geval is dat niet zo. Verweerder heeft namelijk informatie over mogelijke werkzaamheden van eiseres ontvangen van de Belastingdienst, waarna verweerder een onderzoek is gestart. Gelet op de ratio van de zesmaandenjurisprudentie, namelijk dat door het stilzitten van een bestuursorgaan de ten onrechte verleende uitkering onnodig hoog is opgelopen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze zaak terecht de zesmaandenjurisprudentie heeft toegepast. [4] Partijen verschillen hierover ook niet van mening.
6.5
Partijen verschillen van mening over wanneer een signaal is uitgegaan waaruit concreet kan worden afgeleid dat verweerder met betrekking tot de WIA-uitkering van eiseres actie diende te ondernemen. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat verweerder het onderzoek naar de werkzaamheden van eiseres is gestart met het rapport van bevindingen van 13 juli 2021 waaruit volgt dat bij verweerder bekend is geworden dat eiseres bij de Belastingdienst bekend is als ondernemer. Vervolgens hebben er meerdere onderzoeksactiviteiten plaatsgevonden, waaronder gesprekken met ex-werknemers van de onderneming van eiseres, onderzoek naar de bankrekeningen van eiseres en locatiebezoeken, die ten slotte hebben geleid tot en zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 25 oktober 2021. De rechtbank is van oordeel dat met het Rapport van bevindingen van 13 juli 2021 nog geen signaal uitgaat waaruit concreet kan worden afgeleid dat verweerder met betrekking tot de WIA-uitkering van eiseres actie dient te ondernemen. In het rapport van bevindingen van 13 juli 2021 staat namelijk dat met betrekking tot de jaren 2019 en 2020 geen aangiften inkomstenbelasting zijn ingediend, zodat daaruit niet afgeleid kan worden dat eiseres werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft verdiend. Van een signaal waaruit concreet kan worden afgeleid dat eiseres werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft verdiend is naar het oordeel van de rechtbank pas sprake met het handhavingsrapport van 25 oktober 2021. Dit betekent dat de periode waarover verweerder de WIA-uitkering zal herzien wordt beperkt tot de periode van 17 oktober 2020 tot en met 24 april 2022.

Conclusie

7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank niet beschikt over de gegevens om de hoogte van de terugvordering over de periode van 17 oktober 2020 tot en met 24 april 2022 te berekenen. Verweerder wordt opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.2.
2.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.3.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2112, r.o. 4.3.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1142, r.o. 4.2.2.