In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Kaya, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres ontving een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze per 17 oktober 2020 beëindigd, omdat eiseres als zelfstandige werkzaamheden zou hebben verricht en inkomsten heeft genoten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de beëindiging van de uitkering gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv een handhavingsrapport heeft opgesteld op 25 oktober 2021, waaruit blijkt dat eiseres als zelfstandige heeft gewerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd en dat zij niet in staat was om zich te verweren tegen de verklaringen van werknemers, omdat zij pas later het volledige onderzoeksrapport heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat eiseres niet tijdig toegang heeft gekregen tot relevante informatie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het Uwv om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de WIA-uitkering van eiseres terecht is, omdat zij ten onrechte een uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.750,- en het betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoed.