In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten, die sinds 30 mei 2016 een pensioen ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet, hebben vanaf 7 juni 2016 een AIO-aanvulling ontvangen. De Svb heeft op 10 juni 2016 een pensioen aangevraagd voor appellant bij het Sloveense pensioenfonds en heeft in 2017 informatie ontvangen over de hoogte van dit pensioen. Na een melding van de Belastingdienst in 2021 heeft de Svb een onderzoek ingesteld en besloten om de AIO-aanvulling over een bepaalde periode te herzien en een bedrag van € 1.533,73 terug te vorderen, omdat appellanten niet hadden gemeld dat appellant een Sloveens pensioen ontving.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellanten waren het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de zesmaandenjurisprudentie had moeten toepassen, wat betekent dat de Svb binnen zes maanden actie had moeten ondernemen na ontvangst van de informatie van het Sloveense pensioenfonds. De Raad concludeert dat de Svb onvoldoende heeft gereageerd en dat de terugvordering onterecht te lang heeft doorgegaan. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en draagt de Svb op om een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag te maken.