ECLI:NL:CRVB:2024:1142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
22/3503 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en toepassing van de zesmaandenjurisprudentie

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten, die sinds 30 mei 2016 een pensioen ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet, hebben vanaf 7 juni 2016 een AIO-aanvulling ontvangen. De Svb heeft op 10 juni 2016 een pensioen aangevraagd voor appellant bij het Sloveense pensioenfonds en heeft in 2017 informatie ontvangen over de hoogte van dit pensioen. Na een melding van de Belastingdienst in 2021 heeft de Svb een onderzoek ingesteld en besloten om de AIO-aanvulling over een bepaalde periode te herzien en een bedrag van € 1.533,73 terug te vorderen, omdat appellanten niet hadden gemeld dat appellant een Sloveens pensioen ontving.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellanten waren het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de zesmaandenjurisprudentie had moeten toepassen, wat betekent dat de Svb binnen zes maanden actie had moeten ondernemen na ontvangst van de informatie van het Sloveense pensioenfonds. De Raad concludeert dat de Svb onvoldoende heeft gereageerd en dat de terugvordering onterecht te lang heeft doorgegaan. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en draagt de Svb op om een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag te maken.

Uitspraak

22/3503 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 september 2022, 22/1449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 21 mei 2024

SAMENVATTING

In deze zaak staat centraal of de Svb de periode van terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellanten had moeten inkorten. De Raad oordeelt dat de Svb de zesmaandenjurisprudentie, gelet op de bedoeling daarvan, had moeten toepassen. Dat wil zeggen dat de Svb actie had moeten ondernemen binnen zes maanden nadat de Svb door het Sloveense pensioenfonds was geïnformeerd over de hoogte van het pensioen van appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 januari 2024. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer, die door middel van een videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 30 mei 2016 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en daarnaast ontvangen appellanten samen vanaf 7 juni 2016 een AIO-aanvulling. Appellanten ontvangen maandelijks € 751,64 aan AIO-aanvulling.
1.2.
De Svb heeft op 10 juni 2016 een pensioen aangevraagd voor appellant bij The Institute for Pension and Disability Insurance in Slovenië (het Sloveense pensioenfonds). De Svb heeft op 27 maart 2017 het besluit van het Sloveense pensioenfonds ontvangen en een samenvatting van dat besluit op 3 april 2017 toegestuurd aan appellant. Uit het besluit blijkt dat appellant met ingang van 30 mei 2016 een pensioen uit Slovenië ontvangt. Het jaarbedrag van dit pensioen is € 917,88, dus € 76,49 per maand.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst van 26 mei 2021, dat er een verschil is in buitenlands inkomen, is de Svb een onderzoek gestart naar de inkomsten van appellanten.
1.4.
Met een besluit van 3 november 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 18 februari 2022 (bestreden besluit), heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten over de periode van 7 juni 2016 tot en met augustus 2021 herzien en een bedrag van € 1.533,73 teruggevorderd. De reden van de herziening en terugvordering is dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat appellant een pensioen ontvangt uit Slovenië. Zij hebben hierdoor te veel AIO-aanvulling ontvangen. Omdat de Svb onvoldoende actie heeft ondernomen na ontvangst van het besluit van het Sloveense pensioenfonds heeft de Svb de terugvordering gematigd door de periode van terugwerkende kracht met 75% te verlagen en te beperken tot de periode van mei 2020 tot en met augustus 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellanten de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Maar de Svb mocht de AIO-aanvulling terugvorderen op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de zesmaandenjurisprudentie. De relevante informatie had dan afkomstig moeten zijn van appellanten zelf. Dat is hier niet zo.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Wat appellanten hiertegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat de Svb bevoegd is om de AIO-aanvulling te herzien en terug te vorderen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Svb gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over de periode van mei 2020 tot en met augustus 2021 terug te vorderen.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zesmaandenjurisprudentie alleen van toepassing is als het signaal van de persoon zelf afkomstig is. Ook in deze zaak had de terugvordering moeten worden beperkt tot zes maanden. De Svb heeft het Sloveense pensioen namelijk zelf aangevraagd voor appellant en de Svb heeft appellanten geïnformeerd over de toekenning en de hoogte van het Sloveense pensioen. Deze beroepsgrond slaagt deels. Hierbij is het volgende van belang.
4.2.1.
De zogeheten zesmaandenjurisprudentie houdt in dat de bijstandverlenende instantie adequaat moet reageren op concrete signalen van de betrokkene waaruit is af te leiden dat de bijstand mogelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag is of wordt verleend. De bijstandverlenende instantie heeft ten hoogste zes maanden de tijd om naar aanleiding van zo’n signaal stappen te nemen. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt mee dat over de periode na die zes maanden geen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering. Dit is vaste rechtspraak. [1] De ratio van de zesmaandenjurisprudentie is dat door het stilzitten van een bestuursorgaan de ten onrechte verleende bijstand onnodig hoog is opgelopen. Dit heeft de Raad eerder overwogen. [2]
4.2.2.
In de vaste rechtspraak heeft de Raad inderdaad tot uitdrukking gebracht dat het concrete signaal afkomstig moet zijn van de betrokkene. Maar gelet op de ratio van de zesmaandenjurisprudentie, ziet de Raad aanleiding om ook in deze zaak de zesmaandenjurisprudentie toe te passen. Vaststaat dat de Svb concrete informatie over (de hoogte van) het Sloveense pensioen van appellant rechtstreeks heeft ontvangen van het Sloveense pensioenfonds en dat de Svb appellanten hierover heeft geïnformeerd. De Svb was dus op de hoogte van het feit dat aan appellanten te veel AIO-aanvulling werd verleend. De Svb heeft hierop niet adequaat gereageerd en niet binnen zes maanden actie ondernomen. Daardoor heeft de Svb in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel de te veel verleende AIO-aanvulling onnodig hoog laten oplopen.
4.2.3.
De Svb heeft aanleiding gezien de terugvordering te beperken tot 25% over de gehele periode en heeft de gemaakte kosten van de AIO-aanvulling over de laatste zestien maanden van appellanten teruggevorderd. Anders dan appellanten hebben aangevoerd, had de Svb de terugvordering niet hoeven te beperken tot zes maanden. De Svb heeft namelijk op 27 maart 2017 de informatie van het Sloveense pensioenfonds ontvangen. Vanaf dat moment heeft de Svb ten hoogste zes maanden de tijd om naar aanleiding van zo’n signaal stappen te nemen. Dit betekent dat de Svb over de periode van 7 juni 2016 tot en met 27 september 2017 gebruik kon maken van de bevoegdheid tot terugvordering.
4.3.
Appellanten hebben in hoger beroep ten slotte nog verzocht om de terugvordering te beperken tot 25% van het terug te vorderen bedrag. Appellanten hebben dit verzoek niet toegelicht en hiervoor desgevraagd ter zitting geen argumenten aangevoerd. Er is reeds daarom geen aanleiding om de terugvordering verder te beperken.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met betrekking tot de terugvordering in stand heeft gelaten. De Svb zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken over de periode van 7 juni 2016 tot en met 27 september 2017. Omdat het gaat om een financiële uitwerking die de Raad niet zelf kan maken, zal de Raad de Svb opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar voor zover het de terugvordering betreft, met inachtneming van deze uitspraak.
4.5.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- (2 punten). Appellanten krijgen ook het in hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met betrekking tot de terugvordering in stand zijn gelaten;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen voor zover het de terugvordering betreft en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.750,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs als voorzitter en M.F. Wagner en C.E.M. Marsé als leden, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N.B. Yalçinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:113, tweede lid
Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.
Participatiewet
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2112.
2.Zie de uitspraak van 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1117.