In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft gesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 21 oktober 2022. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in asielzaken geen rechterlijke dwangsom kan worden opgelegd. Echter, eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben deze bepaling onverbindend verklaard, waardoor de rechtbank nu wel een dwangsom kan opleggen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. Eiser heeft eerder een beroep ingesteld dat gegrond is verklaard, en de minister heeft niet binnen de gestelde termijn een besluit genomen. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag bekend te maken, en bepaalt dat de minister een dwangsom van € 200 per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 875 voor proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.