3.4.Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 10 mei 2023 en op 27 maart 2023 in het openbaar, namelijk op haar openbaar Twitteraccount (nu X), bij geschrift de onder feit 1 respectievelijk feit 2 ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Juridisch kader voor beide feiten
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de uitlatingen zoals deze door de verdachte zijn gedaan groepsbelediging in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) respectievelijk smaadschrift in de zin van artikel 261, tweede lid, Sr opleveren.
Het onder meer in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging of smaadschrift niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
Volgens dit beoordelingsschema kunnen uitlatingen die op zichzelf beledigend zijn dat karakter verliezen als zij zijn gedaan in het kader van het publiek debat. Dit vanuit de gedachte dat de context medebepalend is voor de betekenis die aan een uitlating moet worden toegekend. Deze constructie maakt dat een uitlating die onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt niet als beledigend kan worden aangemerkt en dus niet aan de delictsomschrijving beantwoordt. Het beoordelingsschema speelt dus bij beide ten laste gelegde feiten een rol bij de bewijsvraag.
Is de uitlating van 10 mei 2023 op zichzelf beledigend?
Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat betekent dat onder het zich beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras of godsdienst als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat die groep van een bepaald ras is of een bepaalde godsdienst aanhangt. Het gaat er daarbij om dat men de mensen die tot de groep behoren collectief treft in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras of godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij tot dat ras behoren of die godsdienst aanhangen. Vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun ras of godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen. Het oordeel of daarvan sprake is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
De verdachte heeft op 10 mei 2023 op haar openbaar account op X de volgende tekst geplaatst: “Wéér een blanke man op straat in elkaar getrapt door een groep negroïde primaten. Hoe veel weerloze blanken moeten nog slachtoffer worden? Talloze waarschijnlijk: de open grenzen-elite importeert dit volk met bosjes, met alle gevolgen van dien”. De tekst was geplaatst in reactie op een video waarin een blanke man werd getrapt door jongens met een donkere huidskleur.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de woorden “negroïde primaten” door de verdachte gebruikt om op een laatdunkende manier te spreken over negroïde mensen en kan in de woordkeuze slechts de bedoeling worden gelezen om hen af te schilderen als agressieve apen. De verdachte heeft het anderzijds over “weerloze blanken” en “blanken” als “slachtoffer” van die agressie. De verdachte zet daarmee twee groepen mensen op basis van hun verschillende huidskleur tegenover elkaar, waarbij blanke mensen als slachtoffer van mensen met een donkere huidskleur worden neergezet. De verdachte treft daarmee de mensen die tot de laatste groep behoren collectief in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras. Het gebruik van de woorden “dit volk”, die verwijzen naar een groep mensen met dezelfde raciale kenmerken, laat daar geen twijfel over bestaan.
De rechtbank oordeelt daarom dat de uitlating van de verdachte op zichzelf als beledigend kan worden ervaren voor een groep mensen wegens hun ras.
Neemt de context het beledigende karakter van de uitlating weg?
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigende karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage kan leveren aan of dienstig kan zijn aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt. De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Daarbij geldt dat aan deelnemers aan het publiek debat die geen politicus zijn, niet het aan artikel 10 EVRM ontleende recht kan worden ontzegd om binnen de hiervoor aangeduide grenzen over zaken van algemeen belang een mening te uiten die door anderen als kwetsend, choquerend of verontrustend kan worden ervaren.Het zal in elk geval wel moeten gaan om een inhoudelijke discussie waarin de maatschappelijk geaccepteerde grenzen niet worden overschreden.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de gewraakte uitlating een maatschappelijk debat werd gevoerd over het migratiebeleid in Nederland. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte met haar bericht op X hieraan als opiniemaker een bijdrage heeft willen leveren. Uit niets blijkt echter dat de verdachte de bedoeling had om alleen het gedrag aan te kaarten. Wel vestigde zij de aandacht op de huidskleur van een groep mensen (“negroïde primaten” en “dit volk”). Niet valt daarom in te zien dat de uitlating op enige wijze inhoudelijk heeft bijgedragen aan enig maatschappelijk debat of als uiting van artistieke expressie is gedaan.
Dit betekent dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of de uitlating onnodig grievend is.
Opzet op groepsbelediging?
De verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zij niet de bedoeling had om groepen of individuen opzettelijk te beledigen. Gelet evenwel op de inhoud en de context van de uitlating, zoals hierboven tot uitdrukking gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar uitlating als beledigend kon worden ervaren voor een groep mensen wegens hun ras. De rechtbank verwerp daarom dit verweer.
Is de uitlating van 27 maart 2023 op zichzelf beledigend?
De verdachte heeft op 27 maart 2023 op X een bericht geplaatst waarin zij schrijft: “Vandaag is er een voorwaardelijke straf uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam omdat [Twitteraccount] “ [scheldnaam] ” werd genoemd op Twitter. In onze tijd wordt het benoemen van de waarheid gestraft en rent het systeem alleen voor je als je lid bent van D66. Typisch.”
Het bestempelen van ‘ [scheldnaam] ’ als de waarheid komt neer op (het herhalen van) de beschuldiging van een misdrijf of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd (‘telastlegging van een bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 Sr). De rechtbank is van oordeel dat de uitlating daarmee op zichzelf de strekking heeft om de eer en/of goede naam van het slachtoffer aan te tasten en dus beledigend is.
De verdachte heeft dit bericht geplaatst op haar openbaar account op X, een account met groot bereik en veel volgers. Op deze wijze heeft zij de inhoud van het bericht ter kennis van het publiek gebracht en daarmee onmiskenbaar het doel gehad om ruchtbaarheid te geven aan het schenden van de eer en/of goede naam van het slachtoffer.
Neemt de context het beledigende karakter van de uitlating weg?
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating van de verdachte niet worden opgevat als te zijn gedaan om een publiek debat op gang te brengen. De bewoordingen en de toonzetting van de uitlating nodigen niet uit tot een open gedachtenwisseling. De verdachte heeft over haar bedoeling bij de politie verklaard dat aangever (het slachtoffer) haar veel professionele schade heeft toegebracht en dat zij daar kwaad over is. Mede gelet op deze verklaring komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewuste uitlating geen bijdrage kon leveren aan het publiek debat en ook niet in die context is gedaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank – net als de officier van justitie – niet toe aan de beoordeling van de vraag of de uitlating onnodig grievend is.
De rechtbank concludeert dat de verdachte bij beide ten laste gelegde uitlatingen niet de bescherming van artikel 10 EVRM kan inroepen, ook niet in haar hoedanigheid van opiniemaker. Zij acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.