ECLI:NL:RBDHA:2024:20123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
09/285990-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor groepsbelediging en smaadschrift via sociale media

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op Twitter (nu X) beledigend heeft uitgelaten over mensen met een zwarte huidskleur en de eer van een individu heeft aangetast. De verdachte, geboren in 1994, heeft in de periode van 9 tot 12 mei 2023 en op 27 maart 2023 uitlatingen gedaan die als groepsbelediging en smaadschrift zijn gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen niet zijn gedaan in het kader van een publiek debat en dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat haar uitlatingen beledigend zouden zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de beledigende uitlatingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen tot een bedrag van € 1.550,-, bestaande uit € 550,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de uitspraak gemotiveerd door te verwijzen naar relevante wetsartikelen en jurisprudentie, waarbij de context van de uitlatingen en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting zijn afgewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/285990-23
Datum uitspraak: 5 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. [naam 1] en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. H. Külcü naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 november 2024 – ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 mei 2023 tot en met 12 mei 2023 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten mensen met een zwarte huidskleur, wegens hun ras, door via haar, verdachtes, Twitteraccount, althans een social media netwerk, de volgende tekst te delen: "Wéér een blanke man op straat in elkaar getrapt door een groep negroïde primaten. Hoe veel weerloze blanken moeten nog slachtoffer worden? Talloze waarschijnlijk: de open grenzen-elite importeert dit volk met bosjes, met alle gevolgen van dien”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
zij op of omstreeks 27 maart 2023 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland en/of Zweden, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [naam 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door via haar, verdachtes, Twitteraccount, althans een social media netwerk, de volgende tekst te delen: "Vandaag is er een voorwaardelijke straf uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam omdat [Twitteraccount] " [scheldnaam] " werd genoemd op Twitter. In onze tijd wordt het benoemen van de waarheid gestraft en rent het system alleen voor je als je lid bent van D66. Typisch.”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 10 mei 2023 en op 27 maart 2023 in het openbaar, namelijk op haar openbaar Twitteraccount (nu X), bij geschrift de onder feit 1 respectievelijk feit 2 ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Juridisch kader voor beide feiten
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de uitlatingen zoals deze door de verdachte zijn gedaan groepsbelediging in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) respectievelijk smaadschrift in de zin van artikel 261, tweede lid, Sr opleveren.
Het onder meer in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging of smaadschrift niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [1]
Volgens dit beoordelingsschema kunnen uitlatingen die op zichzelf beledigend zijn dat karakter verliezen als zij zijn gedaan in het kader van het publiek debat. Dit vanuit de gedachte dat de context medebepalend is voor de betekenis die aan een uitlating moet worden toegekend. Deze constructie maakt dat een uitlating die onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt niet als beledigend kan worden aangemerkt en dus niet aan de delictsomschrijving beantwoordt. Het beoordelingsschema speelt dus bij beide ten laste gelegde feiten een rol bij de bewijsvraag. [2]
Ten aanzien van feit 1
Is de uitlating van 10 mei 2023 op zichzelf beledigend?
Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat betekent dat onder het zich beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras of godsdienst als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat die groep van een bepaald ras is of een bepaalde godsdienst aanhangt. Het gaat er daarbij om dat men de mensen die tot de groep behoren collectief treft in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras of godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij tot dat ras behoren of die godsdienst aanhangen. Vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun ras of godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen. Het oordeel of daarvan sprake is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
De verdachte heeft op 10 mei 2023 op haar openbaar account op X de volgende tekst geplaatst: “Wéér een blanke man op straat in elkaar getrapt door een groep negroïde primaten. Hoe veel weerloze blanken moeten nog slachtoffer worden? Talloze waarschijnlijk: de open grenzen-elite importeert dit volk met bosjes, met alle gevolgen van dien”. De tekst was geplaatst in reactie op een video waarin een blanke man werd getrapt door jongens met een donkere huidskleur.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de woorden “negroïde primaten” door de verdachte gebruikt om op een laatdunkende manier te spreken over negroïde mensen en kan in de woordkeuze slechts de bedoeling worden gelezen om hen af te schilderen als agressieve apen. De verdachte heeft het anderzijds over “weerloze blanken” en “blanken” als “slachtoffer” van die agressie. De verdachte zet daarmee twee groepen mensen op basis van hun verschillende huidskleur tegenover elkaar, waarbij blanke mensen als slachtoffer van mensen met een donkere huidskleur worden neergezet. De verdachte treft daarmee de mensen die tot de laatste groep behoren collectief in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras. Het gebruik van de woorden “dit volk”, die verwijzen naar een groep mensen met dezelfde raciale kenmerken, laat daar geen twijfel over bestaan.
De rechtbank oordeelt daarom dat de uitlating van de verdachte op zichzelf als beledigend kan worden ervaren voor een groep mensen wegens hun ras.
Neemt de context het beledigende karakter van de uitlating weg?
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigende karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage kan leveren aan of dienstig kan zijn aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt. De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Daarbij geldt dat aan deelnemers aan het publiek debat die geen politicus zijn, niet het aan artikel 10 EVRM ontleende recht kan worden ontzegd om binnen de hiervoor aangeduide grenzen over zaken van algemeen belang een mening te uiten die door anderen als kwetsend, choquerend of verontrustend kan worden ervaren. [3] Het zal in elk geval wel moeten gaan om een inhoudelijke discussie waarin de maatschappelijk geaccepteerde grenzen niet worden overschreden.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de gewraakte uitlating een maatschappelijk debat werd gevoerd over het migratiebeleid in Nederland. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte met haar bericht op X hieraan als opiniemaker een bijdrage heeft willen leveren. Uit niets blijkt echter dat de verdachte de bedoeling had om alleen het gedrag aan te kaarten. Wel vestigde zij de aandacht op de huidskleur van een groep mensen (“negroïde primaten” en “dit volk”). Niet valt daarom in te zien dat de uitlating op enige wijze inhoudelijk heeft bijgedragen aan enig maatschappelijk debat of als uiting van artistieke expressie is gedaan.
Dit betekent dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of de uitlating onnodig grievend is.
Opzet op groepsbelediging?
De verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zij niet de bedoeling had om groepen of individuen opzettelijk te beledigen. Gelet evenwel op de inhoud en de context van de uitlating, zoals hierboven tot uitdrukking gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar uitlating als beledigend kon worden ervaren voor een groep mensen wegens hun ras. De rechtbank verwerp daarom dit verweer.
Ten aanzien van feit 2
Is de uitlating van 27 maart 2023 op zichzelf beledigend?
De verdachte heeft op 27 maart 2023 op X een bericht geplaatst waarin zij schrijft: “Vandaag is er een voorwaardelijke straf uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam omdat [Twitteraccount] “ [scheldnaam] ” werd genoemd op Twitter. In onze tijd wordt het benoemen van de waarheid gestraft en rent het systeem alleen voor je als je lid bent van D66. Typisch.”
Het bestempelen van ‘ [scheldnaam] ’ als de waarheid komt neer op (het herhalen van) de beschuldiging van een misdrijf of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd (‘telastlegging van een bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 Sr). De rechtbank is van oordeel dat de uitlating daarmee op zichzelf de strekking heeft om de eer en/of goede naam van het slachtoffer aan te tasten en dus beledigend is.
De verdachte heeft dit bericht geplaatst op haar openbaar account op X, een account met groot bereik en veel volgers. Op deze wijze heeft zij de inhoud van het bericht ter kennis van het publiek gebracht en daarmee onmiskenbaar het doel gehad om ruchtbaarheid te geven aan het schenden van de eer en/of goede naam van het slachtoffer.
Neemt de context het beledigende karakter van de uitlating weg?
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating van de verdachte niet worden opgevat als te zijn gedaan om een publiek debat op gang te brengen. De bewoordingen en de toonzetting van de uitlating nodigen niet uit tot een open gedachtenwisseling. De verdachte heeft over haar bedoeling bij de politie verklaard dat aangever (het slachtoffer) haar veel professionele schade heeft toegebracht en dat zij daar kwaad over is. Mede gelet op deze verklaring komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewuste uitlating geen bijdrage kon leveren aan het publiek debat en ook niet in die context is gedaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank – net als de officier van justitie – niet toe aan de beoordeling van de vraag of de uitlating onnodig grievend is.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte bij beide ten laste gelegde uitlatingen niet de bescherming van artikel 10 EVRM kan inroepen, ook niet in haar hoedanigheid van opiniemaker. Zij acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij op
10 mei2023 te Voorburg zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten mensen met een zwarte huidskleur, wegens hun ras, door via haar, verdachtes, Twitteraccount, de volgende tekst te delen: "Wéér een blanke man op straat in elkaar getrapt door een groep negroïde primaten. Hoe veel weerloze blanken moeten nog slachtoffer worden? Talloze waarschijnlijk: de open grenzen-elite importeert dit volk met bosjes, met alle gevolgen van dien”;
2.
zij op 27 maart 2023 te Zweden opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven door middel van
eengeschrift openlijk tentoongesteld, door via haar, verdachtes, Twitteraccount de volgende tekst te delen: “Vandaag is er een voorwaardelijke straf uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam omdat [Twitteraccount] “ [scheldnaam] ” werd genoemd op Twitter. In onze tijd wordt het benoemen van de waarheid gestraft en rent het systeem alleen voor je als je lid bent van D66. Typisch.”.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in het openbaar beledigend uitgelaten over personen wegens hun ras, door op haar (destijds) Twitteraccount een bericht te plaatsen waarin zij mensen met een donkere huidskleur ‘negroïde primaten’ noemt en stelt dat ‘dit volk met bosjes wordt geïmporteerd’. De verdachte heeft daarmee aangezet tot onverdraagzaamheid en zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging. De rechtbank is van oordeel dat voor dergelijke uitspraken geen plaats is in de maatschappij. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan smaadschrift door een bericht op haar Twitteraccount te plaatsen waarin zij stelt dat het de waarheid is dat aangever een ‘ [scheldnaam] ’ is. Daarmee heeft zij de eer en/of goede naam van aangever publiekelijk aangerand.
Hoewel er in het kader van de vrijheid van meningsuiting veel gezegd mag worden, heeft de verdachte de strafrechtelijk toelaatbare grenzen met haar uitlatingen overschreden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte met beide uitlatingen geen bijdrage aan het publiek debat heeft geleverd, maar juist heeft aangezet tot onverdraagzaamheid. De verdachte heeft ter terechtzitting geen inzicht getoond in de laakbaarheid van haar handelen en zij heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die taakstraf, groot 40 uren, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank legt hiermee een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de ernst van de bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank in haar eis onvoldoende tot uitdrukking komt. De rechtbank acht het strafrechtelijk optreden in deze zaak niet zo ingrijpend dat daarvan een
chilling effectuitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het door aangever verzochte contactverbod op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 550,- aan materiële schade en € 7.400,- aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering met betrekking tot de materiële schade af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en meer subsidiair heeft hij verzocht de vordering te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is door de verdediging betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Ook is de omvang van de vordering ter grootte van € 550,-voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, nu sprake is van aantasting van diens eer en/of goede naam. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- billijk. Daarbij heeft zij onder meer gekeken naar vergelijkbare gevallen. De rechtbank acht de vordering voor het meerdere onvoldoende onderbouwd en zij zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om in het kader van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek een correctie toe te passen vanwege de door de verdediging gestelde eigen schuld bij de benadeelde partij.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.550,-, bestaande uit € 550,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit 2 zal worden veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 137c en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras;
ten aanzien van feit 2:
smaadschrift;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten
40 (VEERTIG) UREN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 1.550,-, bestaande uit € 550,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.550,-, bestaande uit € 550,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583 (belediging) en Hoge Raad 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1059 (smaadschrift).
2.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge van 3 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1479 (onder 4.4).
3.Hoge Raad 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1468.