ECLI:NL:RBDHA:2024:19979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.37954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het verlengen van de overdrachtstermijn aan Kroatië in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de overdrachtstermijn aan Kroatië te verlengen. De minister heeft de termijn verlengd tot 3 december 2025, omdat eiser volgens de minister onderduikt. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde mr. D. van Elp en de gemachtigde van de minister, mr. C.J. Ohrtmann, wel aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser onderduikt, gebaseerd op een MOB-melding die aangeeft dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij als onderduiker wordt aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende bewijs heeft geleverd voor de verlenging van de overdrachtstermijn, ondanks dat het bestreden besluit aan de korte kant is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.37954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlengen van de overdrachtstermijn aan Kroatië¹. De minister heeft de overdrachtstermijn tot achttien maanden verlengd, waardoor de overdrachtstermijn op 3 december 2025 verloopt.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De algemene stelling van eiser in beroep dat wat namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister op
de zienswijze volgens hem niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
1. overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening.
5. Eiser stelt dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd, omdat hij niet is ondergedoken. Eiser voert hiertoe aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat de minister in het bestreden besluit niet heeft onderbouwd waarom er sprake is van onderduiken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser is enkel de MOB-melding onvoldoende onderbouwing om vast te stellen dat eiser is ondergedoken. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 oktober 2024.² Eiser voert ook aan dat het feit dat het COA bij het controleren van zijn kamer heeft vastgesteld dat hij is vertrokken, kan berusten op een foute interpretatie van de medewerker van het COA. Het is volgens eiser mogelijk dat zijn kamer in de ogen van de COA-medewerker leeg was gehaald, terwijl in feite eiser wellicht wel helemaal niet zoveel spullen had. Eiser is hierbij van mening dat een melding dat er een kamercontrole is uitgevoerd niet zorgt voor meer onderbouwing van zijn gestelde onderduiken.
6. De rechtbank overweegt dat de minister met het bestreden besluit
de overdrachtstermijn heeft verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken. In de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022³ is overwogen dat uit het arrest Jawo⁴ van het Hof van Justitie van de Europese
Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is in ieder geval het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. De betrokkene behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.⁵
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser is ondergedoken en dat de minister dit mocht aan nemen op basis van de MOB-melding. Uit de MOB-melding blijkt namelijk dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum (AZC). Dat de MOB-melding onterecht is, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank niet. Zoals de minister op de zitting heeft toegelicht is de MOB-melding gedaan, omdat eiser op 17 september 2024 niet voldeed aan zijn meldplicht en er vervolgens uit een kamercontrole bleek dat zijn kamer was leeggehaald. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat die kamercontrole niet goed is uitgevoerd en/of dat ten onrechte de conclusie is getrokken dat eiser was vertrokken. Het is de rechtbank voldoende duidelijk dat eiser op 17 september 2024 niet meer in het AZC verbleef. Bovendien staat ook niet ter discussie dat eiser daar op dit moment niet is. Kortom: de minister heeft terecht vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, hij de autoriteiten hiervan niet op de hoogte heeft gesteld en dat eiser daardoor niet kan worden overdragen aan Kroatië. Dit is voldoende grondslag voor de vaststelling dat sprake is van onderduiken en daarmee voldoende onderbouwing voor de verlenging van de overdrachtstermijn.
4 ECLI:C:EU:2019:218
8. De rechtbank is het wel met eiser eens dat het bestreden besluit aan de korte kant is, maar dat betekent niet dat er een motiveringsgebrek moet worden aangenomen en het besluit moet worden vernietigd. In het besluit staat dat de overdrachtstermijn wordt verlengd vanwege onderduiken. Uit een brief aan Kroatië in het dossier van dezelfde dag als het besluit, staat dat de reden hiervoor de verdwijning van eiser is. Dit is voldoende motivering. De rechtbank geeft wel aan de minister mee om in het vervolg de MOB-melding eerder te uploaden in het dossier (dan in deze zaak op 14 november 2024, zijnde een paar dagen voor de zitting). Dit relatief laat uploaden van de MOB-melding doet echter niet af aan de juistheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.