ECLI:NL:RBDHA:2024:19843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
24/3029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar in toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, met zaaknummer SGR 24/3029, is het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar behandeld. Eiseres, een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Financiën, die haar verzoek om compensatie van afgeloste private schulden had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres te laat was ingediend, aangezien het bezwaarschrift pas op 6 november 2023 was ontvangen, terwijl de termijn voor indienen op 6 september 2023 was verstreken. Eiseres stelde dat haar voormalige gemachtigde op 7 juli 2023 een pro forma bezwaarschrift had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Eiseres had geen bewijs geleverd dat het bezwaarschrift op tijd was verzonden, en de rechtbank wees erop dat de voormalige gemachtigde, als professionele rechtsbijstandverlener, verantwoordelijk was voor het indienen van het bezwaar binnen de gestelde termijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de termijnen in het bestuursrecht, zelfs in gevallen van gedupeerden in de toeslagenaffaire.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Shaaban),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van afgeloste private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het compenseren van de afgeloste private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
3. Eiseres heeft haar private geldschuld bij R.G.W. Lieveld afgelost met het geld dat zij als compensatie heeft ontvangen. Eiseres heeft haar afgeloste schuld ingediend bij de SBN en verzocht om compensatie daarvan. De Dienst Toeslagen heeft in de primaire besluiten van 5 juli 2023 en 2 augustus 2023 bepaald dat de afgeloste schuld van eiseres niet voor compensatie in aanmerking komt, omdat dit een informele schuld is die niet is vastgelegd in een notariële akte opgemaakt voor 1 juni 2021.
4. Verweerder heeft op 6 november 2023 een bezwaarschrift ontvangen van eiseres. Dat is buiten de bezwaartermijn. Met het bestreden besluit van 5 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar voormalige gemachtigde (mr. M.S. Nizamoeddin) heeft namelijk op 7 juli 2023 per gewone post een pro forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift heeft zij per abuis gericht aan het adres van de gemeentelijke Kredietbank te Amsterdam (Kredietbank). Omdat een reactie op het bezwaarschrift uitbleef, heeft de voormalige gemachtigde op 2 november 2023 telefonisch contact gezocht met de SBN en zij begreep toen pas dat het bezwaarschrift niet was aangekomen. Dit terwijl de Kredietbank een doorzendplicht heeft en het bezwaarschrift als een verkeerd geadresseerd bezwaarschrift had moeten doorzenden. Op
2 november 2023 heeft de voormalige gemachtigde een tweede pro forma bezwaarschrift verzonden, ditmaal naar het juiste bezwaaradres. De huidige gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en gewezen op de aard van de zaak, de omstandigheid dat eiseres een gedupeerde is van de toeslagenaffaire en het feit dat in het kader van de zogeheten lichte toets en de integrale beoordeling coulanter wordt omgegaan met een overschrijding van de bezwaartermijn.
Wat is het toetsingskader?
6. Uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. In dat kader moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat een termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan de indiener kan grond bestaan als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, de termijnoverschrijding te wijten is aan het handelen of nalaten van het bestuursorgaan, of als er sprake is van andere bijzondere omstandigheden. Als dit het geval is, moet worden beoordeeld of het bezwaarschrift alsnog zo snel mogelijk is ingediend als dit redelijkerwijs kan worden verlangd. Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb moet voor ogen gehouden worden dat het om een gebonden bevoegdheid gaat. In dat geval is een belangenafweging niet mogelijk. Dat betekent onder andere dat de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Eiseres heeft de stelling dat reeds op 7 juli 2023 een pro forma bezwaarschrift zou zijn ingediend bij de Kredietbank niet met enig bewijsstuk (zoals bijvoorbeeld een verzendbewijs) onderbouwd en ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt. Wat zij daarover heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat de voormalige gemachtigde geen kopie van het betreffende bezwaarschrift heeft overgelegd en niet is gebleken dat het bezwaarschrift verweerder via doorzending heeft bereikt. In de primaire besluiten staat bovendien duidelijk vermeld naar welk adres het bezwaarschrift verstuurd had moeten worden, zodat het juiste bezwaaradres duidelijk had moeten zijn voor de voormalige gemachtigde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres de daadwerkelijke verzending van het bezwaarschrift van 7 juli 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat pas op
6 november 2023 -en dus te laat- bezwaar is gemaakt.
8. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan haar is toe te rekenen. De voormalige gemachtigde is immers een professionele rechtsbijstandverlener die wordt geacht te weten dat overeenkomstig de rechtsmiddelenclausule bezwaar dient te worden gemaakt. Dat in een andere zaak van de voormalige gemachtigde een eveneens aan de Kredietbank geadresseerd bezwaarschrift wel is doorgezonden naar het juiste bezwaaradres van verweerder, is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat het niet tijdig indienen van het bezwaar niet aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank leidt daar bovendien uit af dat de voormalige gemachtigde op de hoogte was van het feit dat zij een onjuist bezwaaradres hanteerde. Het hanteren van een onjuist bezwaaradres is dus niet een eenmalige vergissing geweest. Dat de voormalige gemachtigde op 11 december 2023 opnieuw een verzoek om compensatie van de afgeloste private schuld heeft ingediend bij de SBN, maakt het voorgaande niet anders omdat de bezwaartermijn toen al was verstreken. Het komt dan ook voor risico van eiseres dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Ook in de enigszins aangepaste lijn in de rechtspraak [2] met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de termijnoverschrijding niet aan eiseres is toe te rekenen nu ook uit die jurisprudentie volgt dat het handelen van een professionele rechtsbijstandverlener voor risico van de indiener van het bezwaarschrift komt. De aard van deze zaak en het feit dat eiseres een gedupeerde is ten gevolge van de toeslagenaffaire, is geen reden om van een niet toerekenbare termijnoverschrijding te spreken. De omstandigheid dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen coulanter omgaat met overschrijding van bezwaartermijnen, maakt niet dat ook verweerder daar coulanter mee om dient te gaan. Dit betekent dat verweerder het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een beoordeling van de evenredigheid en een belangenafweging kan gelet hierop niet worden toegekomen.
9. De rechtbank begrijpt dat dit niet de uitkomst is waar eiseres op had gehoopt. De rechtbank merkt wel nog op dat verweerder het bezwaar van eiseres alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld. Tegen deze beoordeling staat alleen geen beroep open. De rechtbank heeft ter zitting de gemachtigde van verweerder meegegeven dat zij intern zou kunnen bekijken of in dit concrete geval wellicht nog alternatieve mogelijkheden zijn.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.