ECLI:NL:RBDHA:2024:19744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.39921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlenging van de uiterste overdrachtstermijn in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de termijn voor de overdracht van een Syrische asielzoeker aan Kroatië werd verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn tegen het bestreden besluit één week bedraagt, zoals vermeld in het besluit van 16 september 2024. Eiser heeft echter pas op 14 oktober 2024 beroep ingesteld, wat buiten deze termijn valt. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, aangezien eiser ervoor heeft gekozen om binnen vier weken beroep in te stellen, ondanks de duidelijke termijn in het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken die de korte beroepstermijn bevestigen. Gezien de termijnoverschrijding en het feit dat deze niet verschoonbaar is, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39921

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Met de brief van 16 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij de termijn voor de overdracht aan Kroatië heeft verlengd tot achttien maanden.
Eiser heeft op 14 oktober 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 28 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 29 oktober 2024 op het verweerschrift gereageerd. Vervolgens hebben partijen schriftelijk op elkaars reacties gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Op 16 februari 2024 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Deze asielaanvraag heeft verweerder met het besluit van 20 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013, de Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Met de uitspraak van 26 juli 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser ingestelde beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft vervolgens een overdracht van eiser ingepland op 16 september 2024 (vluchtnummer: KL 1967). Deze overdracht heeft verweerder moeten annuleren, omdat eiser zich niet heeft gemeld voor de overdracht. Met het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn van zes maanden, die eindigde op 23 oktober 2024, verlengd tot achttien maanden, omdat eiser aldus verweerder is ondergedoken.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het bestreden besluit is een voor beroep vatbaar besluit. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het beroep te laat is ingediend. In het bestreden besluit van 16 september 2024 staat dat binnen één week na bekendmaking beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. Eiser heeft binnen vier weken, op 14 oktober 2024, beroep ingesteld. Verweerder betoogt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot verlenging van de uiterste overdrachtstermijn één week bedraagt. In de genoemde uitspraak, overweging 4.4, heeft de Afdeling voor haar oordeel dat tegen een besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn rechtstreeks beroep open staat aangesloten bij artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met de Regeling rechtstreeks beroep (regeling), ondanks dat een verlengingsbesluit niet wordt genoemd in deze regeling. Zoals verweerder terecht opmerkt, sluit de Afdeling voor dit oordeel dus aan bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 62b, van de Vreemdelingenwet (Vw) (ambtshalve overdrachtsbesluit), nu deze bepaling staat genoemd in de regeling. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de beroepstermijn aan te sluiten bij artikel 69, vierde lid, in samenhang gelezen met artikel 62b, van de Vw. Hoewel deze artikelen zien op het overdrachtsbesluit en het ‘verlengingsbesluit’ niet wordt genoemd, heeft verweerder het bestreden besluit genomen in het kader van de asielaanvraag en de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Dit betekent dat een beroepstermijn van één week passend is binnen het stelsel dat de wetgever voor dit soort zaken heeft gekozen. Daarnaast acht de rechtbank deze termijn passend binnen de snelheid van de zaakstroom van de Dublinverordening, en biedt deze termijn de vreemdeling nog altijd een doeltreffend en snel rechtsmiddel. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16335, onder 10, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Het voorgaande brengt met zich dat het beroep niet tijdig is ingediend.
2.2.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser zo, gelet op het voorgaande en zijn schriftelijke uiteenzettingen, dat hij meent dat hij niet te laat beroep heeft ingediend omdat de termijn van één week die in het bestreden besluit staat vermeld geen wettelijke basis heeft. Hoewel twijfel zou kunnen bestaan over de beroepstermijn, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid onvoldoende reden is om te concluderen dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat eiser in verzuim is geweest. In het bestreden besluit is opgenomen dat de beroepstermijn één week bedraagt. Eiser heeft er desondanks voor gekozen om binnen vier weken een beroepschrift in te dienen. Dat komt voor zijn rekening en risico. De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, werpt geen ander licht op deze zaak.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op de termijnoverschrijding en omdat deze overschrijding niet verschoonbaar is, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank behandelt het beroep dus niet inhoudelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.