ECLI:NL:RBDHA:2024:19636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinsleden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 november 2024, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvragen zijn afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 16 november 2022, en de minister heeft bij de bestreden besluiten van 15 maart 2024 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen op 16 september 2024 behandeld, waarbij de referente, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
Eisers, van Syrische nationaliteit, beogen verblijf bij hun dochter, de referente, die ook de Syrische nationaliteit heeft. De minister heeft gesteld dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De rechtbank heeft eerder een besluit van de minister vernietigd omdat deze onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In de huidige procedure heeft de rechtbank de nieuwe besluiten van de minister beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. De minister heeft het juiste toetsingskader toegepast en alle relevante factoren in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat de banden tussen eisers en referente niet zodanig bijzonder zijn dat deze de gebruikelijke banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgen. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft overwogen dat de ondersteuning die referente biedt, ook op afstand kan worden voortgezet en dat er geen sprake is van exclusieve afhankelijkheid van referente. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.