ECLI:NL:RBDHA:2024:19552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.40713 en NL24.40717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zijn eisers, twee asielzoekers, in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen op 23 mei 2023 zijn ingediend en dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist. De termijn is door de minister met negen maanden verlengd, maar eisers hebben de minister op 2 oktober 2024 in gebreke gesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen.

De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers recht hebben op een tijdige beslissing. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beroepen gegrond zijn, wat betekent dat eisers gelijk krijgen in hun verzoek om een tijdige beslissing.

Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50, omdat zij een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld. De rechtbank heeft de zaken als samenhangend beschouwd, wat betekent dat de hoogte van de vergoeding beperkt blijft tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen door bestuursorganen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.40713 en NL24.40717
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser 1], met V-nummer: [V nummer 1] ,
[eiser 2], met V-nummer: [V nummer 2] . hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark) en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Zijn de beroepen van eisers ontvankelijk en gegrond?

3. Eisers hebben de aanvragen ingediend op 23 mei 2023. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvragen beslissen.3 Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van de WBV 2023/3 met negen maanden verlengd.4 Eisers hebben verweerder op 2 oktober 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers inmiddels een gehoor hebben gehad. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eisers daarop vervolgens nog hun zienswijze mogen geven voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20207.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
6. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
7. De rechtbank bepaalt in deze zaken, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 202010 volgt dat aanvragen zodanig inhoudelijk met elkaar kunnen samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan één dwangsom kan verbeuren. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige samenhang sprake nu eisers echtgenoten van elkaar zijn, samen Nederland zijn ingereisd, gelijktijdig hun asielaanvragen hebben ingediend en soortgelijke asielmotieven aan die aanvragen ten
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
grondslag leggen. De rechtbank wijst ter zake op de uitspraak van de ABRvS van 21 september 202211. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hiervan in hun geval moet worden afgeweken. De rechtbank zal daarom vaststellen dat verweerder één maal een dwangsom kan verbeuren.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
11. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder voor eisers gezamenlijk één maal een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
t